Wie breekt, betaalt. Er was ooit een Franse ambassadeur in Den Haag, excellentie Daniël Bernard, die in een interview in NRC Handelsblad uitlegde waarom hij bijna ieder weekend terug ging naar Parijs: ‘Pour un peu de culture’. Gelardeerd met sneren over onze Hollandse zakenlunch van koude boterhammen en een glas melk – wat hij niet wilde drinken – was dat oorzaak van een deuk in de betrekkingen.
Zelfs Le Figaro gaf toe dat dit niet kon. Bernard moest met een enkele reis voortijdig weg uit de Lage Landen, en zijn opvolger, Bernard de Montferrand, maakte het goed met een stoomcursus Nederlands, zodat hij ons in de eigen taal kon charmeren.
Nu is Nederland niet de beledigde partij, maar de agressor. Eerst zei Jeroen Dijsselbloem in 2017 dat hij groot voorstander was van internationale solidariteit , maar dat daar verplichtingen bij horen. ‘Je kunt niet je geld verspillen aan vrouwen en drank’. Vorig jaar vond zijn opvolger Wopke Hoekstra het nodig om Italië in het openbaar een onvoldoende te geven voor het gezond maken van de begroting.
In maart van dit jaar ging Hoekstra nog een stap verder en stelde voor dat de EU maar eens een onderzoek moest instellen waarom sommige lidstaten financieel zo slecht waren voorbereid op covid-19. De Portugese premier noemde die uitspraak “weerzinwekkend”. Intussen lijkt een meerderheid van de EU van mening dat landen elkaar in het jaar van het virus niet de les moeten lezen over andermans financieringstekort, maar de handen ineen moeten slaan om de oorlog tegen covid-19 te winnen. De Nederlandse dominee raakt geïsoleerd.
De boete voor de misslagen van Dijsselbloem en Hoekstra zou veel hoger kunnen worden dan het voortijdig terugtrekken van een ambassadeur. Dit gaat Nederland groot geld kosten wanneer wij mee moeten met het Frans-Duitse plan voor leningen en giften aan andere landen, met name Italië. De argumenten om dat te weigeren hebben niets te doen met vrouwen en drank of met het precieze financieringstekort vorig jaar (1,6 procent – hoe kon Hoekstra daarover vallen?), maar met twee karakteristieken van de Italiaanse economie die de Italiaanse kiezers alleen zelf kunnen verbeteren.
Professor Luigi Zingales (Universiteit van Chicago) drinkt liever koffie in zijn geboorteland dan bij Starbucks. Maar dat heeft een droevige oorzaak: Italiaanse baristas hebben een betere conversatie met de klanten, omdat ze zo vaak zijn overgekwalificeerd. Niet genoeg werk voor hoger opgeleiden en daardoor “de beste secretaresses, maar de meest waardeloze managers” (Prachtig interview op Youtube).
Zingales en co-auteur Pellegrino gebruiken internationale surveys over de attitudes en competenties van managers om aannemelijk te maken dat Italiaanse managers tekortschieten. De productiviteit in Italië stagneert sinds 1995 en hun zorgvuldige research laat zien dat de oorzaak niet ligt in de euro of in concurrentie uit China maar in management dat werkt bij kleine familiefirma’s maar gemiddeld slecht in staat is om te upscalen naar groter, wereldwijd ondernemen.
Italiaanse managers zijn in een internationale vergelijking het minst bekwaam om nieuwe ICT te benutten. Ze hebben weinig buitenlandse ervaring, moeten vaak rapporteren aan familieleden van de clan die de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering domineert, en kunnen door nepotisme niet rekenen op promotie op basis van capaciteiten.
En omdat Italiaanse bedrijven niet internationaal groeien, zijn er geen openingen voor jonge afgestudeerden, en kunnen die alleen een tijdelijke baan krijgen. Zingales en Pellegrino concluderen dat de Italiaanse cultuur van familiebedrijven, nepotisme en weinig transparantie lange tijd succesvol was maar sinds 1995 niet in staat blijkt om optimaal te profiteren van de ICT revolutie.
Dat is moeilijk te veranderen, omdat de Italiaanse politieke elite zelf gevormd is in die cultuur. Denk aan de film Il Divo van Paolo Sorrentini over premier Andreotti en wordt pessimistisch over de kans op verandering, maar bedenk dan ook hoe somber iedereen was over Engeland in de jaren zeventig vóór de komst van Margaret Thatcher.
In zijn interview is Zingales wat vrijer dan in zijn wetenschappelijk werk. Hij suggereert daar dat de kardinalen niet toevallig een niet-Italiaanse paus hebben gekozen om de ondoorzichtige Italiaanse cultuur in Vaticaanstad aan te pakken.
Italië is ook afwijkend in de woningmarkt en het spaargedrag. De gemiddelde Nederlander heeft zes keer zo veel hypotheekschuld als de gemiddelde Italiaan. We kunnen ook per huishouden de omvang van de hypotheek relateren aan het gezinsinkomen. Die verhouding is in Nederland acht keer zo zwaar als in Italië.
Huizenprijzen zijn in Italië niet zo geëscaleerd als in Nederland en de Italianen hebben zich ook niet zo extreem gestort op de huizenmarkt als bij voorbeeld in Spanje. Conservatief en comfortabel zijn de Italiaanse huiseigenaren in vergelijking met alle andere grotere landen in de eurozone.
Dus zou Italië de in verhouding lage belasting op het eigen huis serieus kunnen verhogen, maar dat is politiek nog niet haalbaar. In ieder geval kunnen de Italiaanse huiseigenaars zelfs dit jaar makkelijk geld lenen aan hun eigen overheid, want de schuldenlast van de private sector is er zo veel lager dan gemiddeld in Europa, en de rente is ook zonder EU-garanties bijzonder laag.
Italië moet al vijfentwintig jaar werken aan een cultuuromslag in het bedrijfsleven, en aan een verschuiving van directe belastingen naar belasting op bezit. Onze ministers zouden hun Italiaanse collega’s succes moeten wensen en verder hun mond houden.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.