Tijdens de raadsvergadering van afgelopen donderdag was het weer zover: via een burgerinitiatief werd er door het college een raadsvoorstel ingediend omtrent een museum over het ‘Afrikaanse slavernijverleden in Rotterdam’. De raad schoot en masse in de deugkramp en stemde blindelings voor. Alleen ik stemde tegen. Nu gebeurt het wel vaker dat de raad in een deugkramp schiet gezien het absurd aantal aangenomen (vaak een schot voor open doel) moties van DENK.
Deze keer verbaasde het me toch wel enorm dat kennelijk niemand, inclusief college, met een ook maar enigszins kritische blik naar deze materie had gekeken.
Het burgerinitiatief van schrijver S. Miguel dat vraagt om een museum over het Rotterdamse verleden in de Afrikaanse slavenhandel had slechts honderdvijftig handtekeningen. Honderdvijftig handtekeningen op een bevolking van ruim 640.000 vind ik zelf nogal mager. Mijn petitie tegen eeuwige rust islam begraven heeft inmiddels meer ondertekeningen. Zal ik dan ook maar een burgerinitiatief starten?
Daarnaast staan er in dit initiatief een aantal aannames die historisch gezien niet kloppen maar die ons college wel klakkeloos heeft overgenomen.
“Rotterdam heeft door het kolonialisme, de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij zich kunnen ontwikkelen tot een wereldstad. Met veel welvaart en talloze economische activiteiten. De tijd is aangebroken dit verleden een waardige plek te geven in Rotterdam. Voor de nazaten van gekoloniseerde volkeren, de nazaten van tot slaaf gemaakten en de gehele samenleving”, aldus Miguel. “Afrika heeft een fundamentele bijdrage gehad aan het economisch succes van Rotterdam”, weet Miguel ook die schrijft dat Rotterdam om die reden uit “dankbaarheid” iets moet teruggeven.
In 1814 ondertekende Nederland het Verdrag tot verbod op slavenhandel. Daarmee kwam er een einde aan de Nederlandse deelname in deze mensonterende handel. In 1863 schafte Nederland de slavernij af waarmee ook aan deze verschrikking gelukkig een einde kwam.
Tijdens het koloniale tijdperk was niet de Rotterdamse haven, maar de haven van Amsterdam het centrum van de koloniale handel. In Amsterdam zaten de belangrijke handelaren. Deze haven was makkelijk te bereiken. De haven van Rotterdam was klein en slecht bereikbaar via de zee. Er werden voornamelijk lokale en Europese producten verhandeld en verscheept. Glas, bier, appels en wijn, daar werden ook de havens naar vernoemd. Ook voor de visserij was Rotterdam belangrijk.
Pas toen de Nieuwe Waterweg in 1872 gereed was kwam, mede door de industrialisatie, voor de Rotterdamse haven de groeispurt. De echte grote groei kwam echter in de jaren vijftig van de twintigste eeuw met de handel in fossiele brandstoffen.
De aanname dat Rotterdam zich door slavernij en kolonisatie heeft kunnen ontwikkelen tot een wereldstad is pure quatsch. Dat geldt ook voor de bewering dat Afrika een fundamentele bijdrage heeft geleverd aan het economische succes van de Maasstad.
Het is stuitend te zien dat het college de ondeugdelijke aannames van S. Miguel klakkeloos voor waar aanneemt en ze letterlijk overneemt in zijn voorstel. Nog stuitender is dat de raad zijn controlerende taak niet uitoefent, niet kritisch is maar gelijk in de deugkramp schiet. Je zult maar vragen hebben bij zo’n ‘nobel’ voorstel…