‘’Wat zou het toch fijn zijn als…’’ of ‘’het wordt echt tijd voor…’’ Zo begint vrijwel elk pleidooi voor een basisinkomen. Door de coronacrisis en de acute financieel-economische problematiek die mensen daardoor ervaren heeft de lokroep van gratis geld aan kracht gewonnen. Het verstrekken van een basisinkomen aan iedereen zou de omstandigheden in economisch barre tijden die voor ons liggen ‘verzachten.’ Dat lijkt op zichzelf paradoxaal, geld gratuit en voor niets weggeven in tijden waarin het financieel behelpen is. Zeker als je daarbij indenkt dat ook de bankrekening gespekt wordt van mensen die een basisinkomen helemaal niet nodig hebben (ook niet in tijden van crisis). Is de gedachte van een basisinkomen in crisistijd daarom enigszins reëel? Absoluut niet.
Het spook van een basisinkomen waart al ruim vier eeuwen onder ons. Het beginsel van de latere term ‘basisinkomen’ werd voor het eerst in 1516 beschreven door de Engelse filosoof Thomas More in zijn boek Utopia, en dat het boek zo heette is geen toeval. Ruim 400 jaar later is ‘gratis geld voor iedereen’ namelijk nog niet echt verder gekomen dan een hersenspinsel. Tegenwoordig hoor je de vraag rondzingen ‘wanneer het basisinkomen ingevoerd gaat worden’. Maar dat is niet de kernvraag, die luidt: is een basisinkomen invoeren überhaupt praktisch mogelijk? Kort maar krachtig: nee. Ook na de coronacrisis blijft het basisinkomen (in Nederland) een luchtkasteel.
Het idee voor een basisinkomen in Nederland is ontstaan uit de moloch die door voorstanders het ‘toeslagencircus’ wordt genoemd. Zij menen dat een basisinkomen veel efficiënter en rechtvaardiger alternatief dan het huidige stelsel van aftrek, uitkeringen en toeslagen.
Raymond Gradus berekende begin 2019 hoeveel een basisinkomen op jaarbasis zou kosten (200 miljard) en wat de afschaffing van toeslagen, uitkeringen, bijslagen en kortingen zou opleveren (125 miljard). Dat betekent dus dat een substitutie een jaarlijks tekort van 75 miljard euro oplevert. Onvermijdelijk is volgens Gradus een hogere belasting voor zowel lagere als hogere, maar vooral middeninkomens. Het is dus én niet efficiënt, én niet rechtvaardig. Is het wenselijk dat in crisistijd deze groepen meer belasting moeten gaan betalen? Het lijkt mij uiterst onverstandig en niet realiseerbaar. Ligt het voor de hand dat de overheid de belastingen gaat verhogen middenin een economische recessie om een controversieel en onbewezen plan als een basisinkomen te realiseren? Die kans lijkt mij nihil, zonder belastingverhoging is een basisinkomen financieel niet te realiseren.
Ook in Den Haag ligt een potentieel ‘Wetsvoorstel Basisinkomen’ op zijn zachtst gezegd niet in de lijn der verwachting. Een basisinkomen wordt niet ‘gewoon even geïntroduceerd’, zoals je op sociale media vaak leest. Daarvoor is politiek draagvlak nodig. Niet alleen bij de kiezende burger, maar vooral bij bewindslieden die wetsvoorstellen indienen. Daarvoor moeten we kijken of het voor de hand ligt dat de verantwoordelijke voor het participatiebudget een dergelijk voorstel indient? Normaal gesproken zou dat Tamara van Ark zijn, maar die vertrekt in juli naar nieuwe post bij Medische Zorg. Voor veel voorstanders van een basisinkomen kwam dat nieuws in beginsel niet ongelegen. Wie Van Ark een beetje volgt weet dat zij sinds november in de clinch ligt met gemeenten over de vraag of bijstand nou voorwaardelijk of onvoorwaardelijk verleend moet worden. Van Ark heeft gemeenten in november verplicht een tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden uit te voeren. Dat komt erop neer dat mensen die bijstand aanvragen daar eerst (onbetaald) iets voor moeten doen, zoals een maatschappelijke activiteit. Die tegenprestatie is nu per gemeente verschillend geregeld; de ene gemeente benadert mensen die een bijstand aanvragen actief, de andere juist niet. Gemeenten noemen de houding van de staatssecretaris ‘wantrouwend’, terwijl van Ark juist meent dat het gebrek aan toezicht ‘ongewenst’ is.
Nu Van Ark in juli het postje van interim-minister Van Rijn krijgt is de ‘eerste horde richting een onvoorwaardelijk inkomen genomen’, hoor je de ‘gratis geld’-kerk hardop denken. Maar het lijkt er niet op dat haar opvolger en tevens partijgenoot Bas van ’t Wout van plan is de ingezette koers te wijzigen.
”Amsterdam moet meer gebruikmaken van de mogelijkheden die de wetgeving biedt zoals het vragen van een tegenprestatie voor een uitkering […] Tot op heden doet de gemeente dit nog te weinig”,
zo schreef Van ’t Wout als Amsterdamse wethouder in een rapport uit 2012 over de vraag hoe ‘de vicieuze cirkel van armoede in Amsterdam door te breken’. Wel of geen tegenprestatie is een andere vraag, maar de harde conclusie is dat de visie van Van Ark en straks Van ‘t Wout haaks staan op ‘gratis geld voor iedereen’: de lijfspreuk van Rutger Bregman, de oerkreet van het basisinkomen.
Bijstandsverlening is al geruime tijd een (financieel) zorgenkindje in gemeentewereld. Het gezamenlijke tekort van gemeenten bedroeg afgelopen jaar ongeveer een miljard euro met het sociaal domein als grootste kostenpost, en binnen het sociaal domein de bijstandsverlening als belangrijkste kostendrijver. De ambtelijke werkgroep Naar een inclusieve samenleving, die de Rijksoverheid adviseert, sprong in het gat en publiceerde eind april het advies om zeker 20 tot 25% te bezuinigen op het bijstandsbudget, wat omgerekend bijna drie miljard euro bespaart. Belangrijk is dat dit advies al is opgesteld vóór de coronacrisis, toen men nog dacht in termen van voorspoed en in rustig economisch vaarwater voer. Zelfs toen het geld bij de nationale overheid nog tegen de plinten klotste waren zij voornemens flink te korten op bijstandsverlening. Ondanks andere beweringen in Trouw is de coronacrisis het basisinkomen dus niet gunstig gezind. Want ook een basisinkomen is in de praktijk een uitkering, maar dan voor iedereen. Bezuinigen zal door de coronacrisis de komende tijd het devies zijn. Nu het in Den Haag alle hens aan dek is om de economische schade zo beperkt mogelijk te houden, hoeven gemeenten niet op zakken geld te rekenen. Of het advies van de werkgroep daadwerkelijk een-op-een wordt overgenomen blijft natuurlijk wel de vraag, maar dat het kabinet 180 graden draait en flink gaat investeren in het participatiebudget (en dus in een basisinkomen) is praktisch uitgesloten.
De valkuil van een basisinkomen is dat je het er, vanuit menselijk perspectief, moeilijk mee oneens kan zijn. Als we de kwetsbaarheid van mensen in de onderste laag van de samenleving kunnen verlichten, dan geeft het Rijk hen toch een onvoorwaardelijk bijdrage? Ik vermoed echter dat die sociale fundering van een basisinkomen vaker dan gedacht wordt misbruikt voor eigen gewin. Een deel van de mensen draagt een basisinkomen een warm hart toe, omdat zij namelijk gewoon graag geld gestort krijgen zonder dat daarvoor iets terug te doen. En geef ze eens ongelijk. In tijden van crisis zoals nu is het echter nogal onhandig om openlijk uit te komen voor je graaimentaliteit, dus daarom verpakken zij hun motivaties handig in een sociaal betrokken jasje: ‘’gratis geld voor zij die niet rond kunnen komen, wie kan daar nou tegen zijn?’’ betekent eigenlijk: ‘’gratis geld voor zij die niet rond kunnen komen terwijl ik als prima rondkomende burger ook meeprofiteer, wie kan daar nou tegen zijn?’’
Hoewel dat laatste helaas nooit te bewijzen valt staat wel vast dat een basisinkomen op puur praktische gronden niet realistisch is (economische, financiële en politieke obstakels). Daar doet het matige, ideologische denkwerk van basisinkomen-bobo’s Rutger Bregman of Alexander de Roo niets aan af. Het menselijke aspect van sociale hervormingen prevaleert bij voorstanders vaak boven economische of financiële omstandigheden, waardoor de vraag of hervormingen als deze reëel zijn helaas op het tweede plan geraakt. Dit kan zowel onbewust (gebrek aan economische/financiële kennis) als bewust gebeuren (de klassieke tegenstelling ‘verzorgingsstaat versus economie’). Het wel of niet invoeren van een basisinkomen is echter geen keuze tussen enerzijds de verzorgingsstaat of anderzijds brede(re) welvaart. Een basisinkomen is slechts in heel beperkte mate een belangenkeuze. Je kan politieke onwil om een basisinkomen in te voeren prima uitleggen als een belangenkeuze. Het zijn echter vooral harde feiten, zoals de diepste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog, die een basisinkomen simpelweg wishful thinking maken. Daardoor is het basisinkomen ruim vijfhonderd jaar na het eerste pleidooi nog steeds een onrealiseerbaar en onmogelijk verlangen. Een basisinkomen is een aap met een gouden ring. En een aap met een gouden ring, blijft een lelijk ding. Misschien kunnen we het de volgende keer over negatieve inkomstenbelasting hebben?