Bij het CDA hecht men er sinds enige jaren aan de indruk te wekken, dat alle belangrijke besluiten er op zuiver democratische wijze (simpel gezegd: de meeste stemmen gelden) tot stand komen. Dat leverde in oktober 2010 mooie televisie op, toen in een slopende marathonsessie van een uur of zeven door een bijzonder partijcongres werd besloten om goedkeuring te hechten aan het eerste kabinet Rutte. Hoe de hazen werkelijk lopen, bleek anderhalf jaar later, toen twee dwarse Kamerleden (Ad Koppejan en Kathleen Ferrier) en een stuurse staatssecretaris (Ben Knapen) besloten om geen boodschap te hebben aan de wil van de leden en het kabinet opbliezen.
In 2012 mochten de leden voor het eerst bepalen wie de nieuwe partijleider moest worden: een race tussen Sybrand Buma en (toen ook al) Mona Keijzer werd in het voordeel van eerstgenoemde beslecht. Toen Buma in zijn eerste interview als partijleider aan de Volkskrant te kennen gaf, dat hij het als zijn belangrijkste taak zag om de flanken (lees: SP en PVV) te bestrijden – wie maalt er nog om wereldvrede, hongersnood of pensioenroof? – was dat voor schrijver dezes de directe aanleiding om na 25 jaar zijn lidmaatschap van het CDA op te zeggen.
Nu heeft zich voor het partijleiderschap een bont kwartet gemeld: vicepremier Hugo de Jonge, opnieuw de inmiddels tot staatssecretaris opgeklommen Mona Keijzer, alsmede twee Kamerleden: Pieter Omtzigt en Martijn van Helvert.
Die laatste liet reeds in 2012 blijken over een bijzonder Demokratieverständnis te beschikken: zonder dat daartoe enige noodzaak bestond, bracht hij het college van gedeputeerde staten in Limburg ten val, omdat de deelname van de PVV in de coalitie hem een doorn in het oog was. Zijn sterkste troef is zijn Limburgse afkomst: daarmee sta je bij de christendemocraten gelijk al met 2-0 voor. De Limburgse Ria Oomen, die al 25 jaar lang voor het CDA in het Europees Parlement had gezeten, vertrok alleen maar onder enorme druk vanuit de naar vernieuwing smachtende partijtop: als het aan de hondstrouwe Limburgse achterban had gelegen, zou ze het parlementsgebouw in Brussel slechts nog tussen zes planken hebben verlaten.
Mona Keijzer mist een echte Hausmacht en zal het vooral van haar ‘vrouw-zijn’ moeten hebben, hetgeen in het nog steeds door mannen gedomineerde CDA nauwelijks uitzicht geeft op een kandidatuur die met succes zal worden bekroond.
Hugo de Jonge heeft als groot voordeel dat hij de voorkeur lijkt te genieten van de partijtop en dankzij de Coronacrisis heeft hij de nodige media exposure gehad die in de televisiedemocratie van vandaag de dag nodig is om stemmen te trekken.
Zonder twijfel is Pieter Omtzigt de meest interessante kandidaat van de vier. Al jaren is hij de rechtsbuiten van de Kamerfractie, hetgeen ertoe leidde, dat hij in 2012 (bij het CDA was dat kennelijk het Jaar van de Lange Messen) op een onverkiesbare plaats werd neergezet. Dankzij voorkeurstemmen keerde hij alsnog terug in de Kamer.
Punt is evenwel: voor de koers van het CDA zal het vrijwel niets uitmaken wie de strijd om het partijleiderschap wint. Het CDA heeft zich al jaren geleden gecommitteerd aan ‘het radicale midden’. Het is daarmee de kartelpartij bij uitstek: het regeert net zo gemakkelijk met de VVD als met de PvdA, sinds levensbeschouwelijke thema’s als abortus, euthanasie en homohuwelijk zijn geregeld, mist het CDA serieus politiek profiel. Het gaat net als bij de PvdA, dat zich na de emancipatie van de arbeider ook beter had kunnen opheffen, om koopkrachtplaatjes en geschuif in de marge: voor baanbrekende oplossingen van de grote problemen van de toekomst zal het CDA nooit te porren zijn. Om de christelijke moraal nog enigszins te dienen, staan er af en toe nog een paar CDA-leden op die dan bijvoorbeeld weeskindjes uit Griekse vluchtelingenkampen naar Nederland willen halen.
Ik had de verkiezingsstrijd binnen het CDA graag willen omschrijven als een keuze tussen Scylla of Charybdis, maar in wezen weet je nu al, dat het meer de keuze is tussen de kool of de geit: in het Nederland van het CDA worden, zoals bekend, beide gespaard.