Na de TPO Podcast-uitzending waarin Karl Marx hard wordt aangepakt, wilde ik al in de pen klimmen. Rodericks column gaf het laatste duwtje.
Het klopt dat de Black Lives Matter-beweging marxistische retoriek bezigt. De internationale (volgens mij Amerikaanse) tak maakt het helemaal bont door te spreken van een revolutionaire opstand van de arbeidersklasse tegen de machthebbers: proletariaat tegen bourgeoisie. Het grappige daarin is dat BLM identiteitspolitiek is en geen klassenstrijd. Dat maakt het ook weer interessant. Allerlei begrippen die een betekenis hebben worden door elkaar gegooid en hebben geen betekenis meer. Ooit bedacht ik eind jaren negentig het idee van theory jockying: een variant op het draaien van fragmenten met platen maar dan met hippe, lekker klinkende theorie die door de vorm betekenisloos is geworden. Dat is precies wat de taal van BLM is, maar dan – helaas – niet ironisch bedoeld.
Helaas geldt dat ook voor de column van Roderick. Ik kan er ook niet veel meer van maken. De misvattingen zijn overigens begrijpelijk hoor. Er zijn niet veel mensen die Marx echt hebben gelezen en op universiteiten wordt de theorie van Marx nogal persoonlijk en doorspekt met ideologie verteld. Ook op de UvA. Daar heb ik zelf overigens ook gestudeerd. Tijdens mijn studie viel me al op dat het lezen van oorspronkelijke teksten niet gebruikelijk was. En dan moet je dus afgaan van de kennis en kunde en de beheersing van de docenten. Dat valt niet mee.
Goed. Naar mijn punt. Dat is dat Karl Marx weinig tot niets van doen heeft met wat er nu gebeurt.
Een korte uitleg.
Marx schreef samen met Friedrich Engels in 1848 Het Communistisch Manifest voor de Communistische Partij in Londen. Het was niet hun bedoeling een manifest te schrijven, maar hun schrijven werd door de partij meteen tot manifest gebombardeerd. Het begrip communisme was al vanaf rond 1840 in zwang en is dus niet door Marx of Engels bedacht. In het Communistisch Manifest beschrijven Marx en Engels dat het gezien de loop van de geschiedenis (dus ook door naar het verleden te kijken) onvermijdelijk is dat de de klassen uiteindelijk verdwijnen. Dat is in lijn met de ideeën van Marx’ voorbeeld Hegel die het heeft over een dialectisch proces waarin opposities steeds dichter bij elkaar komen om uiteindelijk in elkaar te versmelten (en dan begint het proces opnieuw).
Belangrijk is om te beseffen dat Marx het proces als onvermijdelijk ziet. Er hoeft dus niet persé een revolutie plaats te vinden. In een lezing die hij ook in 1848 in Brussel gaf zegt hij zelfs dat de vrije markt een middel kan zijn om het onvermijdelijke samensmelten te bewerkstelligen. Volgens Marx had die verandering, die hij soms revolutie noemt, maar dat woord had in de 19e eeuw een andere betekenis dan nu, twee fasen: eerst zou er een socialistische maatschappij ontstaan waarin arbeiders rechten krijgen, gezondheidszorg krijgen én er een vorm van belasting wordt geïntroduceerd die progressief is (hoe meer je verdient, hoe hoger de belasting). Het grappige is dat die ontwikkeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daarna volgt het communisme: daarin is iedereen eigenaar van de productiemiddelen, kan ieder mens in vrijheid bepalen wat hij wil en gaat doen én is er geen overheid meer (als in: geen hiërarchische macht die beslist en bepaalt).
Marx stierf in 1883, ver voor Lenin zijn eerste werk publiceerde in 1916. Marx brak al snel met de Communistische Partij omdat hij hen te radicaal en revolutionair vond. Hij steunde ze wel nog op afstand. Wanneer hij sprak op congressen die de partij organiseerde werd hij vaak weggehoond omdat hij te gematigd was. Marx eindige zijn oeuvre met Das Kapital dat een verhandeling is over de kapitalistische samenleving en niets van doen heeft met communisme.
Dat wat Lenin als communisme heeft neergezet voldoet zeker niet aan de ideeën die Marx daarover had. Laat staan wanneer we kijken naar de latere incarnaties ervan.
Nog even kort iets over de neo-marxisme van de Frankfurter Schule (mijn echte expertise).
Die baseren zich op de ideeën van Marx (en op de interpretatie ervan door Gramsci). Zij zijn van mening dat de ‘revolutie’ er niet zomaar gaat komen. En ook hier geldt revolutie eveneens voor het langzamere dialectische proces. Waarom geloven zij er niet in? Omdat het systeem een uitermate succesvolle manier heeft om lagere klassen te laten denken dat de wereld al is zoals ze hoort te zijn (door propaganda en later door populaire cultuur en reclame).
Zowel Theodor Adorno als Herbert Marcuse schrijven in negatieve zin over de kapitalistische én communistische maatschappijen van hun tijd (jaren zestig). Beide systemen maken van mensen op hun manier willoze marionetten. Kort door de bocht: zij zijn 1984 van Orwell (anti-communistisch) en Brave New World van Huxley (anti-kapitalistisch) in één.
Daar kun je van alles van vinden. En ja, beide auteurs meenden dat de mensen aan de rafelranden van de maatschappij de grootste kans maken om op te staan en te gaan rebelleren tegen de machtshebbers. Daar horen bij zowel Marcuse als Adorno ook de lage witte klasse bij. Zij maken zeker geen onderscheid in identiteit.
Saillant detail: beiden moesten niets hebben van de protestgeneratie van de jaren zestig die ze oppervlakkig en onintellectueel vonden. Dat weerhield studenten er niet van om beiden op een voetstuk te plaatsen en te mis-interpreteren. Zoals dat ook bij Marx gebeurde.
Cultuurmarxisme heeft in die zin niets met het gedachtegoed van de Frankfurter Schule en neo-marxisten te maken: het gaat hier om een populistische verbastering van het gedachtegoed die ingezet wordt als moreel kompas in plaats van als een ethiek (het beschrijven van ethische dilemma’s zonder een oordeel te vellen).