Het zijn belangrijke punten die Sid Lukkassen aansnijdt in zijn oeuvre waarbij hij een panorama aan beschouwingen op onze maatschappij biedt. Nu is een risico hiervan dat specifieke details kunnen ontschieten. Zo is er zeker een link tussen de schuldcultuur en het christendom, zoals Sid die ook aanwijst. Sid gaat te ver door een oorzakelijke link te suggereren tussen christendom én de ontaarding van de volkscultuur in een ‘weg met ons’-mentaliteit. Ja, het christendom is randvoorwaardelijk om überhaupt een schuld belijdende cultuur te kunnen hebben. Maar er zijn sterke aanwijzingen dat cultuurrelativisme én oikofobie ontstaan in culturen die het christendom achter zich hebben gelaten. De ‘weg met ons’ mentaliteit bestaat namelijk niet in rechtlijnig Christelijke gemeenschappen. Secularisatie lijkt dan een begin van beschavingsapoptose. Met het appelleren aan een Nietzscheaanse moraal schrijft Sid een medicijn voor dat mogelijk erger is dan de kwaal.
“Wat zou dat voor een dwaas zijn, die zou menen dat je ermee kon volstaan op deze oorsprong en deze onthullende nevel te wijzen om de als werkelijkheid geldende wereld, de zogenaamde ‘werkelijkheid’, te vernietigen!” –
Friedrich Nietzsche
Met de secularisatie ligt het morele vraagstuk wijd open. Wie een consistente atheïstische moraal zoekt kan niet om Nietzsche heen. Het overwegen van Nietzsche als morele basis voor een nieuwe zuil is ondanks experimenten in de vroege 20e eeuw dan ook niet zo vreemd, zeker wanneer je jezelf als elite van die zuil ziet. Deze moraal wordt door Sid voorgesteld zonder deze voldoende uit de doeken te doen om misverstanden te voorkomen.
De Nietzscheaanse moraal is een poging moraal te herdefiniëren na de assumptie dat het christendom vanuit naturalistisch rationeel perspectief failliet zou zijn én God dood is verklaard, waardoor het ankerpunt voor morele waardigheid is weggevallen. Dit uit zich in het verval van de westerse beschaving, haar demografie, de identiteitspolitiek en de waardering van subjectiviteit boven een hard waarheidsbegrip. Nietzsche zag dit aankomen en schetst contouren rond een nieuwe moraal, die de mens uitdaagt zichzelf te overstijgen, zonder invulling te geven aan wat dit is (buiten de wil tot macht).
Nietzsche kenmerkt zich door onderscheid te maken tussen de kudde én creatieve geniën die de cultuur en beschaving in hun werk dragen, waarbij de algemene moraal misschien goed is voor de kudde, maar de geniën geregeld onvoldoende ruimte biedt om te floreren in hun creatieve excellentie. Het centraal stellen van creatief excelleren en het floreren van deze culturele elite en excellentie boven het brede volk staat dan ook bij Nietzsche centraal. Nietzsche pleit voor een moraal die een culturele elite dient en waarin waardigheid afhankelijk is van de creatieve zelfmanifestatie die men meebrengt in de wil tot macht, zonder mededogen.
De natuurlijke orde tolereert de mate van egalitarisme die het christendom bevat niet. Nietzsche beschouwt democratie en socialisme dan ook als fenomenen waar het christendom randvoorwaardelijk voor is. Nietzsche kijkt zelf meer naar antieke culturen, waarin grote leiders hun volk er goed onder houden. Het is dan ook voor Nietzsche’s moraal een doorn in het oog om de christelijke volkscultuur te bezien in het geloof, gehoorzaamheid, reciprociteit, compassie, gematigdheid en gelijkwaardigheid welke de natuurlijke staat van sterke sluwe, briljante, uitbundig rijke en soms zelfs epische leiders in de weg kan staan. Zeker wanneer dit talent beknot kan worden door ascetische idealen van een briljante persoon zelf. Deze persoon doet daarmee zijn natuurlijke orde en wil tot macht tekort. Het is in deze strijd dat het ware wat Nietzscheaanse moraliteit voorbrengt boven komt. Ongeacht de kosten. Volgens Nietzsche hoort het er nu éénmaal bij dat de sterke over de zwakke heerst.
Met de secularisatie enerzijds en de beeldcultuur anderzijds zijn mededogen en geweten steeds verder van een hard waarheidsbesef afgedreven, naar een subjectieve beleving. Hiermee is de christelijke notie van schuldbesef uitgekleed en op drift geraakt. Zo wordt een verdronken jongetje ver uitvergroot terwijl zijn dood de schuld was van zijn vader die hem van het ene vrije land naar het ander wilde nemen, om gebruik te kunnen maken van de goede (door anderen betaalde) mondzorg. Dat beelden van een aangespoeld kind worden misbruikt om schuld te exploiteren voor meer migratie kent echter geen grond in de werkelijkheid, noch in enige prudentie. Een ander voorbeeld is de lelijke dood van de veroordeelde crimineel George Floyd en opnieuw de sympathie van de geseculariseerde media elite voor het slachtoffer, zonder eerst de feiten goed op een rij te zetten, wat de journalistieke kerntaak is. Het gevolg hiervan is dat burgers onbewust een weinig voorbeeldig rolmodel wordt voorgehouden als ‘martelaar’ en dat hen vanwege een incident een wantrouwen wordt aangepraat jegens het hele instituut ‘politie’. Kortom: de gepercipieerde ellende laat zich dan via aangewreven schuld exploiteren voor de doelen van een bepaalde elite, los van de waarheidsvraag.
We hebben dus een probleem doordat waarheid onderzoeken en daar kennis van nemen lager gewaardeerd wordt dan subjectieve beleving. Hierin is bij veel mensen hun identiteit ook los van waarheid komen te staan. Ieder wordt zijn subjectieve bubbel gegund. Tot zover is er ruimte om te excelleren. Echter, om in een positie van macht te komen is identitaire bevestiging vereist. Deze ‘verwerkelijking’ van de staat die Nietzsche beschrijft maakt de mens dus paradoxaal genoeg niet vrijer, maar beter stuurbaar in op identiteit gesorteerde groepen door hun waarheidsperceptie te manipuleren en deze voor het karretje van bepaalde politieke agenda’s te spannen.
De grondoorzaak van beschavingsrot zit hem dus niet in gewetensvolle burgers met mededogen, maar in een media-elite die gesubsidieerd mededogen omzet in zelfhaat en die exploiteert. De zelfhaat en ‘weg met ons’ cultuur is inherent aan een aangewreven schuldcomplex die geen grond kent in de werkelijkheid maar mogelijk wordt dankzij een zacht waarheidsbegrip. De Nietzscheaanse moraal zal de zieligheidsexploitanten geen ongelijk geven, hoewel ze als Leitkultur deze exploitanten het zwijgen zal opleggen. Hiermee blijft het waarheidsprobleem over, waarmee het voor de hand licht dat waarheidsverdraaiingen nog grotesker worden in de wil tot macht.
Volgens Nietzsche is mededogen niet excellent. Maar waar baseert hij dat eigenlijk op? En wanneer mededogen wegvalt, wat betekent excellentie dan nog? De erkenning van ongeremde wil tot macht slaat bij aanvaarding van het Nietzscheaanse kader snel door in ongeremd narcisme, uitbuiting en in het bijzonder het aanpakken van non-conformistische denkers, waarbij Sid Lukkassen zelf makkelijk één van de eerste slachtoffers kan zijn.
Het Nietzscheaanse alternatief stelt dat het recht van de sterkste onrecht wordt gedaan door de christelijke cultuur die een moreel appèl doet buiten het louter nastreven van de eigen excellentie. Onder de Nietzscheaanse moraal ligt oog hebben voor zwakkeren minder voor de hand. Hierdoor zullen exploitanten van de schuldcultuur snel naar echt werk moeten zoeken omdat de subsidiestromen die hen voedt opdrogen. Dus in zoverre begrijp ik Sid zijn antidotum tegen de beschavingsrot van misplaatste solidariteit en mensen die gevangen zitten in een cirkel van toenemend ongenoegen.
Een antwoord op het ongenoegen kan echter ook liggen in het omarmen van een hard waarheidsbegrip dat we mogen onderzoeken vanuit het besef een bevoorrechte positie te hebben. Deze hebben we door in Nederland te wonen en vrij te zijn om onszelf te ontplooien. Waar men dankbaar is én misplaatste sentimenten met feiten worden rechtgezet is evenzeer geen ruimte voor zieligheid als bron van identiteit en inkomen. Deze transitie van binnenuit kan de Nietzscheaanse moraal niet bieden. In de natuurlijke orde zijn mensen die niet in de elite geboren zijn met een geringe afwijking; autisme of dyslectie snel afgeschreven. Juist dankzij de (latent) christelijke cultuur van gelijkwaardigheid kan iedereen zich ontwikkelen, is doorstromen van vmbo’ers mogelijk, zelfs tot gepromoveerd docent, mits men aan de meritocratische eindtermen voldoet. Het paradoxale hiervan is, dat deze gelijkwaardigheid juist voor velen de mogelijkheid tot zelf-overstijgen biedt die Nietzsche centraal stelt in zijn denken en als bovenmenselijk betitelt. Vrijheid van geweten en meningsuiting zijn essentieel en alleen houdbaar waar men naar waarheid streeft in plaats van naar macht. Daarin is er geen reden ons te beperken tot de zuiver naturalistische aannames die Nietzsche als axiomatisch voor waar aanneemt.
“Aan de andere kant: is men eenmaal met zijn schip hier verzeild geraakt, welaan dan! Nu stevig de tanden op elkaar! De ogen open! De hand vast aan het roer! – we zeilen rechtstreeks over de moraal heen, we pletten, verbrijzelen daarbij misschien ons eigen restant van moraliteit doordat we daarheen durven varen, – maar wat doen wij ertoe! Nog nooit heeft zich voor roekeloze reizigers en avonturiers een diepere wereld van inzichten geopend.” –
Friedrich Nietzsche
Nietzsche verlangt net als Sid naar een heersersmoraal waar consistent gewerkt kan worden aan een superieure beschaving, waar onze mainstream cultuur ver van vervreemd lijkt. Echter ontbreekt al snel het vereiste morele kader, wat met het wegvallen van een godsbesef overboord is gegooid. De Sade, Mengele en meer recentelijk Jeffrey Epstein zijn uitwassen van wat een immorele heerserscultuur niet kan veroordelen. Terwijl ieder redelijk mens die zijn geweten koestert de stem van God erin kan horen, waarmee deze archetypes van een immorele heerserscultuur veroordeeld worden. Dit godsbesef ontkent Nietzsche waardoor hij het besef van gelijkwaardigheid mist, wat overeenkomstig klassieke beschavingen de deur wijd openzet voor misbruik van ondergeschikten. Het is juist het christendom dat hierin de ogen heeft geopend en mede een noodzakelijke stap bood voor de emancipatie van vrouwen. Het christelijke kader heeft geresulteerd in de afschaffing van slavernij en daarmee de mogelijkheid voor meer mensen om zich naar hun volle potentie te ontplooien. Het christendom biedt een schild voor de zwakkeren met tegelijk een oproep tot zelfbeheersing wat juist grootse mensen groter maakt. Ondanks dat veel mensen God vaarwel hebben gezegd, is de christelijke moraal nog steeds fundamenteel voor onze beschaving.
Het appelleren op een Nietzscheaanse moraal lijkt mij misplaatst omdat deze ondanks waardering voor prestatie en een creatieve briljante elite in zichzelf geen remmingen kent op de kanttekeningen van de wil tot macht. Daarmee vervalt de mens in een natuur toestand welke makkelijk ontaardt in onderdrukking, het leven wordt voor velen éénzaam, gewelddadig, bruut en kort. Zo faciliteert deze moraal de verdrukking van creatieve potentie die niet in staat is zich daar tegen te verweren. De Nietzscheaanse moraal mist dan ook het leervermogen wat de christelijke moraal biedt doordat deze laatste appelleert op gewetensreflectie en genade door erkenning van fouten. Daarmee kan de potentie van een samenleving beter tot wasdom komen, waar men zich ook geroepen weet om te excelleren in plaats van middelmatigheid na te streven. Zo gooit Sid met zijn appèl tot een Nietzscheaanse moraal het kind met het badwater overboord.
Sid legt een directe link tussen christendom én de ontaarding van de volkscultuur in een ‘weg met ons’-mentaliteit. Hierin lijken door onoplettende lezers correlatie en oorzakelijkheid te makkelijk verwisseld te kunnen worden. Sterker nog: Welbeschouwd biedt het christendom juist het antwoord op het cultuurmarxisme en de gelijkheidsnijd. Dan is de erkenning van God superieur, waarbij ieder mens geroepen is naar volste potentie te leven in relatie tot God en de ander. Daarmee is er ook een roep om te excelleren, ‘God roept op volmaakt te zijn omdat God zelf volmaakt is’ (Mattheüs 5:48). Tegelijkertijd wordt onze natuur erkend, de neiging fouten te maken en het recht dat we hebben om naar eigen verantwoordelijkheid keuzes te maken, zelfs waar we God afwijzen. Daarin is de christelijke moraal superieur, dat het ieder mens gelijkwaardig beziet los van ongelijkheid in functie, nut en verdienste. In deze omstandigheden heeft ieder mens de kans om er in vrijheid het beste van te maken.
Het is dan ook bijzonder hoe atheïstische denkers niet alleen doen alsof God dood is, maar ook doen alsof excellente christelijke denkers, zoals een William Lane Craig, Alvin Plantinga én Gary Habermas er niet zijn. Deze hebben de redelijkheid van het christendom opnieuw neergezet. Ook mist men snel het feit dat geen enkele denker van de wetenschappelijke revolutie atheïst was. Wat ook niet vreemd is, een universalistisch wereldbeeld en universele moraal zijn superieur aan willekeur. Of sterker: ze is rand-voorwaardelijk om naar universele kennis te zoeken ipv subjectieve kennis die slechts de wil tot macht kan bevredigen. Dus we moeten terug naar een hard waarheidsbegrip wat onderzoek naar de werkelijkheid meer de moeite waard maakt dan het scoren van referenties (in wil tot macht). Daarbij kan ook worden opgemerkt dat Nietzsche’s consistentie evenzeer als vingerwijzing naar God kan dienen. Als alle referentiepunten werkelijk weg zijn gevallen zoals Nietzsche beweert, dan waarom niet deze?
“Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.”
Psalm 8, vers 6 & 7
Er is onvoldoende reden om God dood te verklaren noch is er voldoende reden om een Nietzscheaanse moraal voor te schrijven. Sid stelt Nietzsche voor als basis voor de moraliteit van zijn nieuwe zuil. Mijns inziens zijn er voldoende redenen deze positie te heroverwegen omdat er een superieure weg is om jezelf te overstijgen. Een pleidooi voor een sterke elite cultuur die intrinsieke waardigheid uitdraagt ipv miserabele achterbaksheid valt nog steeds te maken, wat zonder hard waarheidsbegrip van het excellente onmogelijk is.
De geschiedenis wijst uit dat een christelijk geïnspireerde meritocratische cultuur superieur is. Ze biedt een ankerpunt dat we in ons geweten kennen in het besef van het ware, het schone en het goede. Hierin weet de mens zich geroepen alles te onderzoeken, het goede te behouden, kwaad te vermijden door te onderscheiden, te scheppen en openhartig te spreken over wat goed en fout is. Dit kan alleen vanuit een diep besef van absolute waarheid en intrinsieke menswaardigheid. In deze bevoorrechte positie van gelijkwaardigheid mogen we elkaars meningen en gedragingen zowel bejubelen als afwijzen.