Een Priester en een Rabbijn zitten tegenover elkaar wat te dommelen in een trein. Opeens schrikt de Priester wakker. “Oh! Ah! Bah!”. “Wat is er, eerwaarde?” vraagt de Rabbijn. ‘Wel” zegt de Priester, “ik droomde dat ik in de Joodse hemel was. Wat een rommeltje was het daar! Mensen liepen en praatten door elkaar heen, de huizen en straten waren rommelig. Wat een vertoning!”. “Och, dat is toevallig” zei de Rabbijn. “Ik droomde dat ik in de Katholieke hemel was”. “-En?”. “Wel, de straten waren schoon en opgeruimd, de huizen stonden er keurig bij met gezeemde ramen en alles blonk”. “En de mensen?” vroeg de Priester. “Nee,” zei de Rabbijn, “die heb ik er niet gezien”.
Aan dit mopje moest ik denken toen ik een jaar geleden door Slonim reed waar ik mijn gids zou ontmoeten die me zou begeleiden op mijn reis door Wit-Rusland. Prachtige wegen, alles georganiseerd maar nauwelijks een mens op straat. Niet dat ik niet gewaarschuwd was. Een paar dagen eerder was ik in Góra Kalwaria (in Joodse kringen beter bekend als Ger) waar ik op zoek was naar de Joodse begraafplaats. Het voormalige hof van de Gerer Rebbe toen leider van tienduizenden, was niet moeilijk te vinden: dat was nog steeds het centrum van de stad. Maar waar was de begraafplaats? “Gdzie jest cmentarz żydowski?” (waar is de Joodse begraafplaats?) of alleen “cmentarz żydowski?” met mijn blik op vragend en mijn armen wijd uitgestrekt werd niet beantwoord. Zelfs als ik het inleidde met een vriendelijk en grappig bedoeld “Dzień dobry pan. nie mówię po polsku”. (Goedendag mijnheer, ik spreek geen Pools).
Góra Kalwaria ligt niet ver onder Warschau. Ik had er behalve een paar locaties die relevant waren voor mijn reis alleen de BMW motorwinkel bezocht en daar een nieuwe waterrugzak gekocht. In Krakau had ik per ongeluk sodawater in mijn camelpack gedaan, en toen ik de synagoge (de echte; niet de door al dan niet religieuze toeristen in symbiose met lokale ondernemers onderhouden prachtige voormalige synagoges waar nog wel eens een dienst gehouden wordt, maar het lelijke kantoorgebouw waar de Joodse gemeenschap van Krakau in bidt sinds het de synagoge uitgezet was omdat de lokale Joodse gemeente er liever een -veel profitabeler- museum in zet) voelde ik een natte koude streep over mijn rug, door mijn koelvest, langs mijn onderrug buitenlangs mijn motorbroek druppen.
In Góra Kalwaria was het nog niet zo ver, en was ik op zoek naar de Joodse begraafplaats, maar niemand sprak mijn taal. Totdat ik mijn derde rondje om het centrale plein, waar het hof van de Gerer Rebbe zich bevond, maakte en het nog eens probeerde bij een man die broden in zijn auto aan het laden was. “Maar natuurlijk!” zei hij in bijna accentloos Engels. “Hier de straat uit, dan naar rechts, een beetje rechtdoor, maar niet de grote weg nemen, en dan ziet u het aan de linkerhand”. Het was een vriendelijke man, en in voor een praatje. Toen ik hem vertelde dat ik een tocht nareed die in 1931 eerder gemaakt was door een groep activisten, politici en onderwijzers (de precieze aard van de tocht liet ik in het midden al wist ik heus wel dat hij wist dat ik niet voor niets naar de Joodse begraafplaats vroeg), en dat de tocht mij al door Oostenrijk, Slowakije en Polen had gebracht, en verder nog naar Wit-Rusland en Litouwen, klaarde zijn gezicht op.
“Ach! Wit-Rusland! Wat een prachtig land! De wegen zijn er schoon, alles is goed georganiseerd, de economie floreert, en het beste is,” zo vertrouwde hij mij toe, “ze hebben er geen Europese Unie, en dus geen Moslims. Een fantastisch land mijnheer! Ik wens u een goede reis, en als u hier wat nodig heeft, kunt u bij mijn broer overnachten, die heeft een uitstekend hotel. En als uw reizen u naar Canada brengen: schroom vooral niet om me te bellen!”. Dat beloofde ik hem, en zo namen wij afscheid.
En inderdaad. Slonim, vanaf Białystok gezien de eerste stad van enige omvang in Wit-Rusland was prachtig. Ruime, schone en goed onderhouden straten, op een enkeling na lege restaurants. Het leek dus wel de Katholieke hemel uit een oud flauw mopje. Ik ontmoette er mijn gids, werd zag de restauraties van de graven van de Slonimer Rabbijnen, de bijna ingestorte synagoge die een jaar later door de Slonimer gemeente voor 50.000 euro te koop gezet zou worden.
Het is een vreemd soort dictatuur. De intelligentia, de middenklasse, de Joden, de homoseksuelen, kortom de natuurlijke voorhoede van de creatieve sector, bestond er eigenlijk niet. Kunstenaars moesten óf in de pas lopen, óf kwamen niet aan de bak. Sergey Koval, de beroemde kunstenaar uit Litovka, die zijn huis ombouwde tot een fantastisch sprookjeskasteel, deprimeerde het zo dat hij zich het leven benam. Litovka ligt weer vlak bij Novogrudek aan de heuvel Zamkovaya en daar komt de familie Kushner vandaan. Maar dat is een verhaal op zich.
Dat er geen moslims in Wit-Rusland zijn, is overigens niet waar. Wit-Rusland was onderdeel van het Pools-Litouws gemenebest (verstandige mensen weten dat de natiestaat een moderne uitvinding is en Europa bestond uit uitgestrekte multiculturele rijken) en dat Rijk beroemde zich zo op zijn multiculturele identiteit dat er in stadjes als Iwye (nog iets verder naar het noorden) pilaren op het centrale plein (dat in Iwye dan toevallig dan weer géén Leninplein heet) een pilaar staat met daarop een Katholieke, een Orthodoxe, een Joodse én een Islamitische facade. En in het lokale museum werd uitgelegd hoe de Tataren zich verhielden tot de Mongolen en dat in Iwye iedereen vreedzaam samenleefde.
Zonder intellectuele, culturele of andere elite, zonder democratie en met een beetje angst houd je al makkelijk een dictatuur in stand. Mensen zijn angstig, murw of allebei.
Toch komt dan op enig moment de menselijke natuur naar boven. En klinkt de vraag naar culturele, economische en intellectuele vrijheid. Dat is het moment waarop dictators zich zorgen moeten maken, en ik hoop dat dat moment nu voor Wit-Rusland is aangebroken.