Politieke denkers van Aristoteles tot George Orwell begrepen dat de maatschappelijke klassen permanent met elkaar wedijveren. Vrijwel allemaal hanteren ze een driedeling: een kleine rijke bovenlaag, een middenklasse met ambities en een grote arme onderklasse. In de economische malaise na de Corona-epidemie zullen de verhouding tussen de klassen in Nederland vaker gespannen zijn. Zijn we niet op weg naar een oligarchie, waarin een gesloten elite die dienst uitmaakt?
Aristoteles wijst in ‘De Politiek en de Constitutie van Athene’ op het belang van evenwicht tussen de klassen. Als de bovenlaag puur op basis van rijkdom de macht kan uitoefenen – en zonder oog voor het algemeen belang – ontstaat een principeloze oligarchie. Als de arme bevolkingslaag het volledig voor het zeggen krijgt zullen ze alle rijkdom willen afpakken van de bezitters, maar niet in staat zijn verstandig te regeren. Zowel een ongecontroleerde oligarchie als een extreme democratie kunnen leiden tot tirannie.
Aristoteles benadrukt daarom op het belang van een sterke middenklasse, die gematigde ideeën en verantwoordelijkheidsbesef heeft. Alleen als de middenklasse groot genoeg is om niet gedomineerd te worden door de bovenklasse of de onderklasse kan er maatschappelijke stabiliteit zijn. Hij was daarom voorstander van een constitutie met politieke spelregels en van georganiseerde welvaartsverdeling, om zo te voorkomen dat de armen een uitzichtloos bestaan kregen. ‘Verpaupering is de oorzaak van de teloorgang van de democratie’, stelt Aristoteles.
James Madison, één van de founding fathers van de Verenigde Staten, was juist voorstander van een democratie met sterke waarborgen tegen een ‘tyranny of the majority’. Zo moest er een machtige Senaat komen ‘to protect the opulent against the majority’.
De Amerikaanse progressieve denker Noam Chomsky wijst er in zijn boek ‘Requiem for the American Dream’ op dat echte democratie – met invloed en kiesrecht voor iedereen – goed is voor de meerderheid van de bevolking, maar niet voor de bovenklasse. Chomsky beschrijft hoe de bovenlaag in de Verenigde Staten in de jaren ‘70 begon te tornen aan het klassencompromis dat sinds 1945 goed had uitgepakt voor de inspraak en de welvaart van de arbeiders- en middenklasse. Onder andere politicoloog Samuel Huntington sprak van een ‘excess of democracy’ – een teveel democratie.
De economische crisis van de jaren dertig van de 20ste eeuw bracht wereldwijd verpaupering voor de onderklasse en raakte ook de middenklasse hard. In de westerse democratieën ontstond sociale onrust. George Orwell beschrijft in ‘Seeing Things as They Are’ – een collectie van journalistieke artikelen uit de jaren 30 en 40 van de 20ste eeuw – dat de bovenklasse bedreigingen van zijn positie beantwoordt met een harde tegenreactie. Om aan de macht te blijven moet de bovenklasse vooral voorkomen dat zich binnen de middenklasse een ontevreden groep organiseert met de capaciteiten én de motivatie om de bovenklasse te kortwieken.
De bovenklasse probeert daarom altijd de middenklasse te rekruteren in de strijd tegen de onrustige lagere klassen. Dat gebeurde in de jaren dertig vaak met succes, want de angst van de middenklasse voor de opkomst van socialisten en arbeidersbewegingen was zo groot dat ze vergaten dat de echte bedreiging voor hun positie afkomstig was van de bovenklasse – die immers de financiële crisis van 1929 had veroorzaakt.
Orwell zag het helder: voor een bange middenklasse die zijn welvaart, maatschappelijke positie en manier van leven bedreigd ziet is, zo schrijft Orwell, ‘the crushing of the proletariat a pleasant vision’. Als de middenklasse zich uit angst samen met de bovenklasse tegen de onderklasse richt sneuvelt de parlementaire democratie.
Hoe zit het in onze maatschappij met het evenwicht tussen de klassen? Kan er ook in onze maatschappij een autoritaire reactie ontstaan tegen de parlementaire democratie?
Er zijn volop signalen dat de middenklasse in Nederland onder druk staat. ‘Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil’ was in februari 2018 de conclusie van een rapport van RaboResearch. Het rapport laat zien dat sinds 2000 ook bruto-middeninkomens er op achteruit zijn gegaan. Een middenklasse-inkomen is niet 150.000 euro, zoals televisiepresentatrice Eva Jinek ooit dacht. Onder de middenklasse rekent men de inkomenscategorie van pakweg 35.000 tot maximaal 100.000 euro bruto per jaar. Leraren, gemeenteambtenaren en winkeleigenaren horen tot de middenklasse. Evenals vele ZZP-ers en kantoorwerkers.
Met één middenklasse-inkomen een gezin kunnen onderhouden, wat nog niet zo lang geleden gebruikelijk was, is niet vanzelfsprekend meer. Veel hoger opgeleide starters zijn niet in staat een geschikt huis kopen in een middelgrote stad. Een deel van de middenklasse heeft minder baanzekerheid dan voorheen. Nog bedreigender dan puur financiële achteruitgang is het risico terug te vallen in maatschappelijke status, met alle gezichtsverlies dat daarbij komt kijken. Want meer nog dan aan geld en inkomen ontleent de middenklasse status aan het hebben van een betere opleiding, manieren en smaak dan de ‘lagere’ klasse.
Niet alleen leraren en als ZZP-er werkzame webdesigners hebben met deze onzekerheid te maken. Ook mensen met statusberoepen zoals wetenschappers, universitair docenten, medici, sociaal-advocaten en journalisten merken dat hun positie minder geriefelijk wordt. Besturen van verzekeringsmaatschappijen, onderwijs- en zorgkoepels en mediabedrijven behandelen hen steeds vaker als lopende band-medewerkers. Gedwongen freelancen en tijdelijke arbeidsovereenkomsten zijn geen uitzondering.
Twee studies, ‘Meritocratie: naar een nieuwe klassenmaatschappij’, onder redactie van Paul de Beer en Maisha van Pinxteren en ‘Diplomademocratie’ van Mark Bovens en Ancrit Wille, beschrijven de ontwikkeling van onze maatschappij naar een meritocratie waarin opleiding, talent en kennis bepalend zijn voor maatschappelijk succes. Ze signaleren ook een gevaar.
Hoger opgeleiden en hun kinderen – zeker die van de power couples met twee goede banen – hebben maatschappelijk veel meer mogelijkheden dan lager opgeleiden en hun kinderen. Zo ontstaat een tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden. Hun werelden raken elkaar steeds minder. Delen van de middenklasse raken achterop, want wie als MBO-er 35.000 euro verdient wordt door de powerkoppels niet als ‘gelijke’ gezien.
In Nederland bestaan bestuur, politiek en media vrijwel volledig uit hoger opgeleiden uit de bovenklasse en de succesvolle middenklasse. Deze hoger opgeleiden bepalen grotendeels de maatschappelijke codes voor succes of falen. Ze zien de democratie steeds meer als iets ván hen en vóór hen.
Lager opgeleiden vinden in meerderheid dat ze geen invloed op de politiek hebben. Ze hebben minder vertrouwen in de politiek en willen vaker meer directe democratie – zoals een referendum en een gekozen burgermeester. De hoger opgeleiden zijn daar juist op tegen. Wie spreekt voor de belangen van de mensen die uit de middenklasse dreigen te vallen?
De bovenklasse wordt steeds rijker, invloedrijker en opereert internationaal. Forbes.com meldde op 22 augustus 2020 dat de 10 rijkste miljardairs ter wereld – vrijwel allemaal eigenaren van grote tech-bedrijven – hun vermogen tijdens de Corona-crisis aanzienlijk zagen stijgen. Onder hen Elon Musk, die de staat Californië dwong zijn productiefaciliteit voor Tesla-auto’s te mogen heropenen ondanks corona-maatregelen. En Jeff Bezos, die zijn Amazon-pakhuis medewerkers verplicht liet doorwerken ondanks Corona-besmettingen.
Miljardairs hoeven zich steeds minder aan te trekken van de representatieve democratie in individuele landen. Overheidsbeleid ligt vaak in lijn met wat de bovenklasse het liefst ziet gebeuren. Uiteraard hebben bedrijven, belangengroepen en NGO’s veel meer invloed op de politiek – via directe contacten, dwarsverbanden en lobbyactiviteiten – dan het overgrote deel van de kiezers.
James Madisons uitgangspunt gaat in ook Nederland deels op: er zijn waarborgen om de welvarende klasse te beschermen tegen inspraak van de massa. Geheel los van de verkiezingsuitslag: ook een EU-lidstaat als Nederland kan niet overgaan op, pakweg, nationalisatie van nutsbedrijven zonder in conflict te raken met de Europese Commissie. In talloze internationale verdragen liggen zoveel zaken vast dat de speelruimte voor nationale regeringen uiterst beperkt is.
De invloed van vakbonden en van vertegenwoordigers van het MKB is de afgelopen decennia flink afgenomen. Het uitgangspunt van Aristoteles over verdeling van welvaart past de Nederlandse overheid nog wel toe, veel meer dan in bijvoorbeeld de VS. Na de financiële crisis van 2008 kwam onder de regering van Barack Obama de term ‘het nieuwe normaal’ in zwang, om aan te geven dat burgers geen stijging van inkomen of meer kansen voor hun kinderen meer moeten verwachten. Post-corona, als de verkiezingen voor de Tweede Kamer in voorjaar 2021 zijn geweest, zal in ook Nederland dit geluid volop gaan klinken.
Chomsky spreekt in ‘Requim for the American Dream’ van de wereldwijde opkomst van een plutonomie (superwelvarende ondernemers) en een precariaat (laagbetaalde werknemers zonder rechten) . Aristoteles meende dat tussen een onbeteugelde bovenklasse en een verarmde onderklasse alleen strijd kan bestaan. Met een voorspelbare uitkomst. Investeerder en miljardair Warren Buffet zei het hardop: ‘There’s class warfare, all right, but it’s my class, the rich class, that’s making war, and we’re winning’.
Vertegenwoordigers van de bovenklasse in Nederland als VNO-NCW voorzitter Hans de Boer foeteren dat internationale ondernemers hier te lande niet alles wordt toegestaan. Of dat de precariërs – door De Boer op 24 juni 2015 in De Volkskrant omgedoopt tot ‘labbekakken’ – niet hard genoeg werken. Zoals Aristoteles het uitdrukte: ‘Zo ontstaat geen politieke gemeenschap van vrije mensen, maar van heersers en onderdanen’.
De bovenklasse bewaakt op allerlei manieren zijn eigen belangen. Onderwijs, wetenschap, het politieke bestel, het openbaar bestuur en de media zijn doordrenkt met de ideologie van de bovenklasse. De politieke partijen die mee mogen regeren voeren doorgaans gedienstig de agenda van de bovenklasse uit. Onrust onder de onderklasse is te beheersen met meer repressie, zoals het neerslaan of verbieden van demonstraties.
Macron kan in Frankrijk zonder enige terughoudendheid demonstraties uiteen laten slaan. Of met het terugdringen van representatie en inspraak: Nederland kent regering na regering van vrijwel identieke politieke partijen en een tandeloze Tweede Kamer die vrijwel nooit ergens voor gaat liggen. Of door internationalisering: belangrijke besluiten laten nemen door internationale overlegstructuren, ver weg van nationale parlementen.
Een deel van de middenklasse, met name de kaste die werkt in onderwijs, wetenschap, het politieke bestel, het openbaar bestuur en de media, laat zich graag coöpteren in de strijd tegen de massa. Let op de manier waarop neerbuigend praten over de ‘domme massa’ in de media gemeengoed is geworden. Geluiden dat de massa te dom is om te stemmen, dat het volk gevaarlijk is, we lezen en horen we overal.
Populisme onder de onrustige massa doet velen verzuchten dat inspraak en democratie misschien toch niet zo ideaal zijn, een echo van Huntingtons ‘excess of democracy’. De middenklasse gooit hiermee zijn eigen glazen in. Verdere afbraak van burgerinspraak leidt er toe dat gevestigde belangen ongehinderd de koek kunnen verdelen. Zie het klimaatakkoord, waar burgers geen inspraak in hadden maar wel de kosten van mogen opbrengen.
De huidige bovenlaag verspreidt momenteel een nieuwe ideologie die hun machtspositie rechtvaardigt en verkoopt: woke capitalism. Zoals de progressieve journalist Glenn Greenwald het formuleert: de bovenlaag gebruikt de woke Social Justice Warrior-ideologie om hun agenda te verkopen.
In Nederland volgen traditioneel linkse middenklasse-partijen als GroenLinks en de PvdA doorgaans de agenda van de bovenlaag, zoals de bezuinigingen en lastenverzwaringen onder het kabinet Rutte-2, maar ze lopen graag mee met SJW-activisme. Dat activisme bestaat uit slogans en raakt nooit de kern.
Is er onrust in wijken met Marokkaanse jongeren? Geef dan racisme van populisten, de politie of van de onderklasse de schuld. Voormalig minister voor de VVD Henk Kamp zei in een interview met De Telegraaf dat immigratie hem en zijn collega-ministers ‘is overkomen’. Niemand houdt vervolgens de keuzes van de internationaal opererende bovenklasse over immigratie en integratie in de afgelopen decennia tegen het licht. De lager betaalden en opgeleiden hebben het nakijken. Orwell had er van gesmuld.
Het is niet moeilijk ons voor te stellen waar de ondemocratische opstelling van de bovenklasse uiteindelijk toe kan leiden: een corporate woke tyranny van techbedrijven samen met een autoritaire overheid. Kortom, een oligarchie.
Er zouden volop overeenkomsten zijn met de één-partijdictatuur die Orwell in ‘1984’ beschreef. Met een ‘inner party’ van heersers die internationaal precies dezelfde ideologie opleggen. Met een ‘outer party’ – het volgzame restant van de middenklasse – die trouw de ideologie van de heersers uitvoert en volledig geïndoctrineerd is zodat ‘not even the smallest deviation of opinion on the most unimportant subject can be tolerated’. En met een machteloze onderklasse van ‘proles’ – het alsmaar groeiende precariaat – die koest gehouden worden met een dieet van wat Orwell ‘prolefeed’ noemt: simplistische propaganda en laagwaardig of gewelddadig entertainment.
De meningen van de onderklasse doen er dan verder niet toe: ‘What opinions the masses hold, or do not hold, is looked on as a matter of indifference’.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.