Dag 3: Manhay – Coo
Voor zeven uur ben ik weer onderweg. Slecht geslapen. Als ontbijt pel ik al lopend een sinaasappel. Ik voel geen honger. De temperatuur loopt snel op. De hitte bemoeilijkt het wandelen. Ik heb moeite om een geschikt pad te vinden en ik loop stukken langs de doorgaande weg. Er is weinig verkeer, maar het verkeer dat er is, rijdt snoeihard. Na een paar uur lopen plof ik neer op de oprit van een zo te zien verlaten vakantiehuis. Ik vouw mijn stoel uit en maak eerst pap en daarna thee. Ik voel rust en voldoening. Alsof ik high ben. Nadat ik heb vastgesteld dat de weg die ik ben ingeslagen, niet de goede kant uit is en er in geen velden of wegen een zijweg te bekennen is, verzamel ik voldoende moed om een flink stuk langs dezelfde weg terug te lopen. Onderweg liggen drie militairen uit te rusten met zware bepakking naast zich, ze zwaaien vriendelijk.
Ik kom aan het eind van de dag aan in het plaatsje Coo, bekend van de waterval. Ik herken waar ik met mijn hele schoonfamilie nog niet zo lang geleden in de winter was. Nu spelen er kinderen in de rivier, tot vlakbij de watervallen. Naast de waterval ligt het pretpark Plopsa Coo, een themapark van Studio 100 met de bekende kindertelevisie-figuurtjes als leidraad. Op de brug bij de waterval eet ik Vlaamse frites met ketchup. Het valt me op dat er hier veel moslims zijn. Er is een camping midden in het dorp, langs de rivier die zich verderop een tiental meters naar beneden stort. De camping Cascade wordt beheerd door Nederlanders. De gasten blijken voor een groot deel Nederlanders te zijn. Er is een trekkersveldje waar nog één andere trekkerstent staat met een fiets ernaast.
Zittend op een kei in de rivier koel ik mijn verhitte voeten en kijk ik hoe de mensen zich vermaken en hoe vooral de kinderen zich vol zuigen met vakantieherinneringen. Ik kook mijn bonenschotel en loop een rondje door het dorp. Ik ga aan een tafeltje zitten in een restaurant met ouderwetse kelners. De drukke mannen spreken met de vele Nederlanders een Nederlands met een Franse tongval. Er is een uitgebreide drankenkaart met vele Belgische bieren met fikse alcoholpercentages. Tot mijn genoegen prijkt er ook alcoholvrij bier op de kaart. De cultuurgrens van het alcoholvrij bier zakt vanuit het noorden langzaam naar het zuiden. Gelukkig had ik al gegeten want er staat geen vegetarisch, laat staan veganistisch gerecht op de menukaart. Tot mijn onaangename verrassing wordt er op het terras veel gerookt en gedronken. Zullen al die mensen dan ook met drank op de auto ingaan, zo vraag ik mij af? Zitten op een terras geeft mij ergernis. Op het terras trekt de film van de dag aan mij voorbij en zie ik de vele kapellen. Ik loop hier door een katholiek landschap, zoveel is duidelijk. En overal de herinneringen aan de twee wereldoorlogen die deels in deze bossen werden uitgevochten.
Op het terras en zittend aan een heuse tafel en een hoge rechte stoel bedenk ik welke schrijvers er met mij mee wandelen, zoals Carmiggelt en hoe hij gevoelig is voor het leven van anderen dat zich in zijn ooghoeken afspeelt. Ik denk aan de wandelboeken van Ton Lemaire, Frédéric Gros, John Muir, Aldo Leopold, Gerrit Jan Zwiers, Bill McKibbens Wandering Home, de avonturen van Silvain Tesson, de reflecties over milieufilosofie, de reisessays van Cees Nooteboom, deep ecology van Arne Næss, de arabesken van Louis Couperus en de ‘alles gaat altijd mis’ reisverslagen van Bob den Uyl. En de innerlijke wandelingen van Rousseau, waarvan ik weer een wandeling lees. Ik rek mijn verblijf op het terras waar ik nadenk over het alleen zijn, het slechte slapen, de vervelende angst bij het wildkamperen en de rust om niet te converseren. Soms kom ik los van mijn beslommeringen thuis en ben ik in het nu. Het wandelen leidt tot een dromerige toestand. Je kunt blijkbaar niet alleen slaapwandelen, maar ook sluimerwandelen. Ik voel me ontspannen. Ik heb de neiging om in het gezelschap van mijn geliefde alle verantwoordelijkheid op haar af te schuiven en de contacten met derden – obers, receptionisten, belacties – over te laten aan haar. Nu ik alleen ben is er niemand om iets naar af te schuiven. Gewoon doen dus. Als we samen zijn doet zij alle planning. Het voelt goed om eens zelf alles te moeten doen. Ik denk vooral niks tijdens het wandelen. Het wandelen geeft ruimte. Ik ervaar de verbazingwekkend grote leegte in mijzelf als plezierig. Het denken over de route en de inspanning van het wandelen nemen blijkbaar alle denkruimte in.
Dag 4: Coo – Spa
Heerlijk rustig is het wanneer er niemand in het sanitair-gebouw is en ik in alle vroegte gebruik kan maken van het sanitair-gebouw. Wanneer ik alles heb ingepakt en ik langs de bar annex receptie loop, zie ik dat die open is. Ik bestel er koffie en ga nog even op het terras zitten. Maar dan ook echt op weg. ‘Alleen Jezus geeft vrede’ lees ik op een sticker en ‘Refugees welcome!’. Ik heb mijn atheïsme- en veganisme- propagandastickers helaas niet bij me. Heb ik die wel mee dan plak ik die tijdens een wandeltocht ergens op. Het maakt zo’n tocht tot een zendingsexpeditie. Nu loop ik zonder sporen na te laten door de voormalige slagvelden die er nu zo kalm en vreedzaam bij liggen. Als het landschap niet bezaaid zou zijn met oorlogsmonumenten zou ik me er niet zo bewust van zijn. De namen van de slachtoffers bij al die gedenkplaatsen drukken als extra gewicht op mijn schouders. Het is alsof over het landschap met twee kleuren hagelslag is gestrooid. Naast de oorlogsmonumenten zijn er de katholieke prullaria langs de weg. Het is alsof vanuit de kerken in alle dorpjes een regen van Mariabeelden, Jezussen en kruizen is neergeregend op het landschap. Soms zijn er mooie stenen kapellen omheen gebouwd. De kapellen geven het landschap cachet. Het is als een gezellig ingerichte huiskamer. Alleen de gekruisigde Jezus zal nooit wennen. Het kruis is een executiewerktuig en de kruisiging is een moordpartij. Ik probeer mij voor te stellen hoe het landschap eruit zou zien met elektrische stoelen. Als alle kruizen vervangen zijn door gestileerde elektrische stoelen. En dat mensen met elektrische stoeltjes om hun nek lopen.
Ik pauzeer in een geel weiland op een heuvel. Ik kijk nu naar mijn selfie van toen en daar en zie een blije man. Ik loop grote stukken over rustige asfaltwegen vol zich in het zweet werkende wielrenners. Het wandelen langs de weg duurt me te lang en ga ik het bos in, richting het noorden, door een prachtig loofbos en langs een kabbelende beek, maar zonder pad. Ik stuit op een boom met een reusachtige wortel. Het is als een van de schilderijen van Van Gogh. Ik vraag me af of ik, als ik dat schilderij niet zou kennen, de schoonheid van deze knoestige wortels zou hebben opgemerkt. Kunst werkt wellicht als katalysator om schoonheid te zien. In het bos stuit ik op een houten brug met daarop een bord: ‘Pont Frans van Genesen. 1887-1961. Artiste Peintre’. Ik neem een foto om het te onthouden en thuis zoek ik hem op. Hij is geen onverdienstelijk landschapsschilder in een enigszins impressionistische stijl.
Opeens sta ik in een landschap met fraaie 19de-eeuwse villaatjes van Spa. Ik zie zelfs het gemeentegrensbord van Spa. Ik fotografeer er op los, want die villa’s waren één van de redenen om naar Spa te lopen. Een andere reden was om het oude badhuis te zien en naar het nieuwe wellnesscentrum te gaan. De temperatuur was opgelopen tot boven de 30 graden en de stille, lange en luxe lanen meanderden over de heuvel. Op een grote witte villa staat in sierlijke letters ‘Inch Allah’. Ik zie een modern huis dat met grote zekerheid alleen in België gebouwd kan zijn. Het huis heeft de vorm van een raket in baksteen. Het staat op een fraaie locatie naast het bos de Belgische volksaard uit te stralen. Wat is er gebeurd met de Belgische architectuur? Nog geen honderd jaar geleden was België het centrum van de schitterende art nouveaux in vormgeving en architectuur. Het is alsof Jacques Brel opeens schlagers zou gaan zingen.
Het centrum van Spa wordt nergens aangegeven, als het me bijna zwart voor de ogen wordt van hitte en inspanning, sta ik plotseling aan de rand van het centrum en is er meteen een supermarkt. Het valt op dat er hier veel donker gekleurde mensen zijn, die had ik verder in de Ardennen nergens gezien. In de supermarkt word ik gesommeerd om mijn rugzak af te geven. In een nabijgelegen parkje plof ik neer voor een soyayoghurtlunch. Ik koop weer een nieuw sixpack bier. Het bevalt goed om met de hitte water af te wisselen met alcoholvrij bier. Tijdens het wandelen trakteer ik mij ieder uur op een biertje. Je moet jezelf een beetje kietelen voor de motivatie. Bij de rotonde aan het begin van het centrum van Spa staat een werkelijk afgrijselijk lelijk bouwsel met bovenop een nog lelijker poppetje, het logo van het Spa bronwater.
In het centrum zie ik het toeristenbureau en ik loop er maar meteen naartoe, op zoek naar een camping. Er blijkt slechts één camping te zijn in Spa, op zo’n twee kilometer heuvelopwaarts van het centrum. Ik laat het stadje voor wat het is en hijs mijzelf langs de drukke weg de heuvel op. Er is plaats. En geen trekkersveld. Ik sta dus op een normale campingplek tussen caravans en sta-tenten in. Er is een klein zwembad waar ik na de bonenschotel in afkoel en baantjes trek. Jongetjes jagen met grote waterpistolen achter elkaar aan tussen de tenten en caravans door. Ze hebben de grootste lol. Op zich is het leuk dat ze zich zo vermaken, maar dan denk ik toch ook aan al die iets oudere jongens die de afgelopen eeuw tot twee keer toe tegen elkaar moesten vechten en waarvoor hier van één kant van de slachtoffers al die monumenten staan.
Dit is het eerste deel van Floris’ jaarlijkse reis-/wandelessay, dat vanwege de omvangrijke lengte dit maal in vier delen online verschijnt.