Het is, moet u toegeven, opvallend dat juist in tijden van pandemische misère de vlammen van maatschappelijk engagement zo hoog oplaaien. Engagement inzake slavernij, standbeelden, islamisering, identiteitspolitiek, en wat verder zoal meer belangrijk genoeg wordt geacht om het rondwarende virus te trotseren en de straat op te gaan. De vlammen laaien zó hoog op dat je bijna zou vergeten dat de pandemie- en dan vooral de maatregelen opgelegd om haar te bezweren- een grotere ontwrichting van ons individuele bestaan inhouden dan het onrecht waartegen we zo hartstochtelijk demonstreren.
Uw engagement, beste burgerman, is derhalve aandoenlijk maar misplaatst. Het heeft er alle schijn van dat de werkelijkheid van uw ontreddering nog niet geheel tot u is doorgedrongen. Maatschappelijk activisme is allemaal leuk en aardig, maar het gevaar uw volgende loonstrookje te ontvangen uit een of ander arbeidsongeschiktheidsvoorzieningspotje is reëler dan het gevaar onder het kromzwaard der muzelman terecht te komen.
Hoewel je conform bepaalde sociologische (en antropologische) wetmatigheden zou veronderstellen dat de ongeledigde nood elke maatschappelijk engagement voorlopig tot de vrieskist zou veroordelen, treedt ze in werkelijkheid luidruchtig naar de voorgrond. Waar de burgerman een jaar geleden nog met geen breekijzer uit zijn bed te wrikken was, is er tegenwoordig niet veel nodig om hem in beweging te zetten: een koninklijke vakantietrip, een oproep tot collectieve zelfbeheersing, zowat álles vormt aanleiding voor een revolte.
De wereldwijde Black Lives Matter-demonstraties in maart en april vormen de meest in het oog springende illustratie van die plotseling oplaaiende verontwaardiging. Hoe was het mogelijk dat de pijn der slavernij pas echt tot uitdrukking kwam tijdens de meest ingrijpende ontwrichting van het maatschappelijk leven sedert de Tweede Wereldoorlog? Hoe was het mogelijk dat de vlam pas echt in de pan sloeg nadat Europa effectief onder sociale curatele was gesteld? Zelfde geldt voor de recente verontwaardiging inzake de onthoofde Franse leraar. Een op zichzelf alleszins gerechtvaardigde verontwaardiging, welzeker, maar toch: waar in het recente verleden zulke (vaak meer massale) aanslagen ook de nodige stille tochten teweegbrachten, noopten ze overheden nauwelijks tot openbare veroordelingen van de ideologische wortel die aan deze slachtpartijen ten grondslag ligt. In schril contrast met die eerdere halfslachtigheid, constateren we thans felle veroordelingen van de islam door gezagsdragers terwijl mohammedcartoons op monumentale overheidsgebouwen worden geprojecteerd alsof het niks is. Het kan verkeren.
Nederland kon natuurlijk niet achterblijven, zij het op de gebruikelijke komisch-knullige madurodammenmanier. Waar de Fransen massaal en strijdbaar blijk gaven van hun afschuw, verscheen in Nederland een schare opiniemakers, politici, en BN’ers bij het herdenkingsmonument De Schreeuw, opgedoft als bakvissen voor het bal, om zich te laten fotograferen tijdens het deponeren van hun bloemetjes. Ik vraag me dan trouwens altijd af ze iemand aanklampen op straat om de foto te nemen, of de zelfontspanner gebruiken ter vastlegging van hun diep gevoelde betrokkenheid.
Hoewel wijzere mensen dan ik ons met regelmaat op het hart drukken nooit iemands beweegredenen in twijfel te trekken, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat hier sprake is van geraffineerd toneelspel, hetgeen overigens niet noodzakelijk wil zeggen dat de spelers hun betrokkenheid geheel veinzen: men voelt de tinteling van rechtschapenheid op het moment zelf ongetwijfeld zoals de acteur zijn rol “voelt” op het moment van vertolking, maar het doet allemaal erg pronkzuchtig aan.
Nu kun je de stelling betrekken dat de aanleiding in dit geval zwaarder weegt dan de beweegredenen der bloemetjesleggers, en ik zal de laatste zijn om met een moreel vingertje in de toch al overgevoelige zij van geëngageerde medeburgers te porren, maar wat de gekwetste sentimenten van BN’ers en slangachtige beroepspolitici betreft, vermoed ik doodordinair opportunisme.
Bij het volk ligt dat denkelijk toch anders. Daar lijkt de verontwaardiging vooral het gevolg van het onvermogen om de complexiteit van het moderne leven te rijmen met de staat van verstarring waarin hij zich thans bevindt. Hoe groter het getoonde maatschappelijke engagement, zou je kunnen zeggen, hoe nijpender de existentiële verstarring. Dit alles vanuit een diep gevoelde individuele vreugdeloosheid dat vermomd gaat als maatschappelijke betrokkenheid, het één niet zozeer voortvloeiend uit het ander, maar het engagement opgetuigd als tegenwicht om de geestelijke gezondheid te waarborgen die juist nu zo zwaar onder druk staat.