De Amerikaanse beurs steeg, zodra Joe Biden de winnaar leek te worden. Als dat zou zijn omdat de beursgangers een hoge dunk hebben van zijn daadkracht, dan bewonder ik hun roze bril. Ik denk dat de meeste Amerikanen eerder bezorgd zijn over de geestkracht van hun nieuwe president. Nee, de beurs steeg eerder, omdat de Senaat in handen blijft van de Republikeinen. De conservatieve meerderheid in de senaat zal dure milieuplannen blokkeren. Positieve steun van Biden, Kamala Harris (die, denk ik, de teugels feitelijk in handen neemt) en Nancy Pelosi voor de Green New Deal blijft bij retoriek zo lang de Senaat in de macht is van hun opponenten.
In de VS houdt de Senaat de Green New Deal wel tegen. In Nederland nemen VVD en CDA al enige afstand van GroenLinks en D66. Maar VVD en CDA leven met de handicap dat GroenLinks altijd hoog scoort in de zogenaamde doorrekening van de verkiezingsprogramma’s door het Centraal Planbureau (CPB).
Dat is een handicap waar de VS geen last van heeft. Daar hebben een aantal universitaire economen de Green New Deal geanalyseerd met als conclusie dat het bruto binnenlands product belangrijk afneemt als Amerika olie moet afbouwen, maar nucleair niet mag uitbreiden.
Dan blijft het een politieke afweging of men dat offer wil brengen maar het is altijd goed om eerlijk zicht te hebben op de kosten voor de economie. En ook al is de analyse van FitzGerald, Mulligan cs. geen gezellige lectuur voor onder de kerstboom, de Republiekeinse senatoren zullen die zeker gebruiken tegen de Green New Deal.
Hoe kan het dat de Green New Deal zo kostbaar is voor de economie, terwijl soortgelijke plannen van GL in Nederland iedere vier jaar hoog scoren bij het CPB? De voor de hand liggende verklaring is correct: het CPB werkt met een ondeugdelijk rekenmodel:
1. De geforceerde omschakeling op elektrische auto’s in combinatie met een verbod op nucleaire energie betekent een enorme toename in de vereiste productie van elektriciteit en dus in de kosten van energie. Het CPB houdt bij de productie rekening met de kosten van arbeid en van kapitaal, maar neemt de kosten van energie niet expliciet op – zie Duitsland voor de problemen van dure energie voor het bedrijfsleven.
2. Het CPB behandelt de hele private sector als één kolossale onderneming waarin gemiddelde mensen samen werken met gemiddelde machines. De Amerikaanse academici onderscheiden bedrijfstakken, omdat veel hogere kosten van energie per bedrijfstak verschillend uitwerken. Zij nemen ook mee of een bedrijfstak schade lijdt in de productiviteit door veel duurdere energie – het CPB kan daar niet naar kijken omdat het geen onderscheid maakt naar bedrijfstak.
3. Voor de wat langere termijn gaat het in een klein land om één ding: kunnen mensen en machines met hulp van elektriciteit productief samenwerken, of is het voor sommige bedrijfstakken beter om te krimpen omdat arbeid en energie te duur worden? Hoe beter het bedrijfsleven kan werken, des te meer inkomsten bij de overheid om onder andere het milieu te verbeteren. Het CPB maakt geen enkele vergelijking tussen de kosten van verschillende bedrijftakken in binnen- en buitenland.
Misschien is er nog meer mis met de CPB-analyse; het rekenmodel is al weer tien jaar oud maar nog nooit gepubliceerd. Misschien zijn sommige effecten ook zo subtiel en indirect opgenomen dat ik ze heb gemist. Maar ik blijf sceptisch zolang iedere vier jaar GL het even goed doet als de VVD voor wat betreft de winst aan werkgelegenheid in het doorgerekende verkiezingsprogramma.
De laatste keer in 2017 wilde GL de werkgelegenheid bij de overheid met 1 procent per jaar extra laten groeien, tien keer zo veel als de ruimte voor de marktsector. Daar is geld voor nodig en dus resulteerde in geen ander verkiezingsprogramma zo veel inflatie als bij GL (relevant zo lang Nederland niet kan devalueren binnen de euro). Toch had GL het beste rapportcijfer voor de economische groei.
Bij de doorrekening van de programma’s uit 2012 waren de verschillen tusssen GL en de andere partijen nog groter. GL wilde veruit de omvangrijkste belastingverhoging en accepteerde daarom ook veruit de hoogste inflatie van alle tien partijen die meededen aan de doorrekening: 6 procent hogere prijzen dan de VVD.
En toch was de uitkomst voor de particuliere bestedingen beter dan het gemiddelde. Dat kan alleen in een rekenmodel dat op korte termijn de investeringen laat bepalen door de bestedingen in plaats van door verwachte rendementen in de bedrijfstakken.
De documenten van 2002 zijn verdwenen van de website van het CPB maar ik herinner me nog dat GL toen ook het beste rapport kreeg. In dat jaar bespotte niet alleen Pim Fortuyn het CPB. NRC Handelsblad kopte met ‘Graaien in de CPB Snoepwinkel’ over de gretigheid waarmee GL en andere partijen zich lieten voorstaan op de CPB-uitkomsten.
Toen had GroenLinks het kamerlid Kees Vendrik, die er zelfs een specialiteit van had gemaakt om het GL-programma zo bij te sleutelen dat het optimaal uit de CPB-computer kwam. Een karikatuur van democratische besluitvorming.
Het CPB vertroebelt een eerlijke afweging met haar defecte rekenmodel. Sommige offers voor een beter milieu zijn misschien heel wenselijk, maar het blijven wel offers. Het CPB heeft dat al heel lang verdoezeld, en daarmee schade toegebracht aan onze democratie.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.