De overheid was toch onze beste vriend? Dat valt nog te bezien. Tienduizenden onschuldige gezinnen werden immers jaren achtereen onbarmhartig op de huid gezeten, volkomen gevoelloos behandeld en in het ongeluk gestort. Als dat de bedrijfscultuur van het Koninkrijk der Nederlanden is, dan valt er heel wat te saneren. Het hele overheidsapparaat deed er aan mee, tot op het hoogste niveau: dan wel door te handelen, dan wel door na te laten. Al met al gedroeg het Koninkrijk der Nederlanden zich als een beest, zeker niet als een beschermer. Dan laat zich ook uittekenen wie er zouden moeten opstappen: de hoogsten in rang. Daarover verder meer.
De Tweede Kamer verhoorde politici en ambtenaren die betrokken waren bij het ongeluk waar burgers in werden gestort toen de toeslagen voor de kinderopvang die hen waren toegekend werden teruggevorderd. Wat bleek?
Ministers, staatssecretarissen en ambtenaren keken weg toen ze gewaar werden dat honderden, duizenden en uiteindelijk tienduizenden gezinnen werden geruïneerd, nadat ze doorgaans volkomen ten onrechte als fraudeurs te boek waren gesteld. Als er al iets fout was, was het een vergeten vinkje of een nagelaten handtekening.
Wie informatie wilde geven kon die niet kwijt, wie die wilde hebben kreeg die niet. De regering was systematisch bezig zowel pers als parlement niet te informeren dan wel voor te liegen. Niet alleen de rechtsstaat, ook de democratie werd gesaboteerd. En niet één keer, maar als patroon.
Harteloos, dat was het ook. En de hele overheid deed er aan mee. Kamerleden die aan de bel trokken, zoals Pieter Omtzigt van het CDA en Renske Leijten van de SP werden door hun eigen collega’s tegengewerkt. Ministers waren minder geïnteresseerd in het oplossen van de problemen van de kapotgemaakte burgers dan in het blokkeren van pers en parlementaire klokkenluiders.
De rechter – in dit geval de bestuursrechters van de Raad van State – deed gewoon mee. Dat werkte als een brandversneller, want in de goedkeuring van de Raad van State zagen de hardvochtige fraudejagers van de Belastingdienst een aanmoediging om op de ingeslagen weg door te gaan.
De Staat trad in de toeslagenaffaire op als een veelkoppig monster, dat wel het veronderstelde belang van de staat zelf en dat van politici en ambtenaren diende, maar zeker niet het belang van de burgers van Nederland – in dit geval de slachtoffers van de toeslagenaffaire.
Dat veelkoppige monster ziet er heel anders uit dan de overheid zoals de overheid zichzelf doorgaans graag presenteert. Dat is de overheid met het vriendelijke gezicht, van de Belastingdienst die het niet leuker maar wel makkelijker maakt en van de premier die zijn collega’s aanduidt als ‘Hugo’ of ‘Alexandra’.
Dat is de overheid die van ons allemaal is – althans, dat is het gevoel dat de overheid ons graag meegeeft. Ook als dat onzin is. De staat is helemaal niet van u en mij. We hebben zelfs nauwelijks invloed op die staat, zelfs met zijn allen als kiezers niet.
Na verkiezingen gebeurt er van alles, maar meestal is het een grote verrassing: hogere belastingen in plaats van een hogere koopkracht, meer in plaats van minder Europa, meer klimaatbeleid in plaats van meer woningen. Er bestaat hoegenaamd geen relatie tussen de uitslag van verkiezingen en wat er daarna gebeurt.
Volgens de Grondwet beschermt de overheid de burger tegen van alles en nog wat, maar als het er op aankomt, is die bescherming vooral het recht van de staat om zich met alles te bemoeien en een groot deel van het inkomen af te nemen om daar van alles mee te doen waar de burgers geen invloed op hebben.
De burgers die probeerden recht te halen bij de Raad van State overkwam wat het overgrote deel van de burgers overkomt als ze hun heil zoeken bij de bestuursrechters daar. De Raad van State-rechters zijn gerekruteerd uit hetzelfde circuit van ambtenaren en politici dat de uitvoerende macht bevolkt en gedragen zich daar ook naar als ze rechtspreken.
Doorgaans wordt daarbij niet de burger in het gelijk gesteld en als het al anders is, dan worden de gekapittelde overheden toch in staat gesteld om hun wil door te zetten. De staat is er immers voor zichzelf en niet voor burgers die hinderlijk in de weg lopen.
Kijk naar het klimaatbeleid van het huidige en het vorige kabinet-Rutte. Dat beleid wordt niet gesteund door een beweging onder de kiezers in 2012 of 2017, integendeel. Het komt uit de lucht vallen, die ambitie om klimaatkoploper te willen zijn, het beleid door belanghebbenden te laten bedisselen en de rekening bij de burger neer te leggen.
De staat laat zich sturen door bevriende belangen, niet door burgers. De burgers moeten wel voor de gevolgen opdraaien. De staat spreekt zelfs met installateurs en andere belanghebbenden af dat gemeenten de opdracht krijgen de huizen van het gas af te halen en dat gemeenten dan het ‘binnentredingsrecht’ krijgen: om met de politie aan de zijde huizen van het gas af te sluiten. Want ‘doorzettingsmacht’ , daar houdt de technocratie van.
Wie de afgelopen jaren de pech had op te draaien voor het overheidsdictaat om het land vol te zetten met windmolens en zonnepanelen kan geen kant op. Ook voor hen is er zelden een rechter te vinden die recht verschaft. De staat is niet alleen een veelkoppig monster, het monster houdt zich bij voorkeur schuil.
Tussen de bedrijven door wordt ook de lokale democratie nog even om zeep geholpen met parallelle constructies als ‘RES’: een netwerk van regio’s dat in opdracht van ministers vertelt, waar de windmolens en de zonnepanelen moeten komen. Wie niet meewerkt wordt door de ministers Ollongren en Wiebes overruled.
Want gemeenten en provincies zijn vooral uitvoeringsorganisaties van Haags beleid. En Den Haag haalt de instructies uit Brussel, bij het Europese Hof in Straatsburg of bij de Verenigde Naties in Genève of New York.
In internationale kantoren wordt door anonieme technocraten de lijnen uitgezet, met medewerking van anonieme Nederlandse ambtenaren die zich wel spiegelen aan hun soortgenoten, maar geen idee hebben van de mensen die hun salaris betalen: de burgers van Nederland.
De hardvochtigheid die uit het rapport over de kinderopvangtoeslag opborrelt, staat niet op zichzelf. Die gevoelloosheid is de standaard, bij de staat die de burger als hinderlijke obstakels voor beleid ziet. De Nationale Ombudsman zei het vorig jaar goed: het was hem bij zijn tochten langs de ministeries opgevallen dat topambtenaren en bewindslieden kregel werden als hij het begrip ‘burger’ in de mond nam. Ze vonden dat woord niet fijn, ‘burger’. ‘Of het niet beter ‘consument’ kon zijn?’
Achter deze kleine observatie schuilt een hele wereld. Want een consument, dat is een klant van een bedrijf. Een burger, dat is het hoogste instituut dat de democratische rechtsstaat kent. Een burger, dat is iemand met verregaande rechten en veel plichten voor de staat. Daar houdt de moderne overheidsmanager en de moderne politieke regent niet van.
De staat is er voor zichzelf, voor zijn eigen kantoorbewoners, voor de eigen soort mensen en voor de bevoorrechte insiders die wel toegang tot de macht hebben. Al die anderen, die moeten zich koest houden, zich voegen en de jongste grillen van de staat volgen.
Als burgers te weinig de weg kennen om te weten hoe de hazen lopen dan moet dat vooral zo blijven. Hadden ze maar insider moeten worden. Als ze uit wanhoop, teleurstelling en wantrouwen niet meer stemmen dan doen ze er nog minder toe. En als ze op de als ‘verkeerd’ gedefinieerde partijen stemmen dan staan ze net zo goed buitenspel.
Als het Koninkrijk der Nederlanden een democratie is, dan is het een insidersdemocratie, van en voor de mensen die er toe doen, mensen die de weg weten, de juiste mensen kennen. Een probleem bestaat immers niet, als het niet bestaat in de wereld van de insiders.
Zo kon ook het schandaal met de teruggehaalde toeslagen jarenlang doorwoekeren. Het probleem kwam op papier wel in Den Haag, maar daar bleef het liggen. Er was aan het Binnenhof en omgeving immers niemand met macht die er last van had. Typerend is de tegenwerking die de volksvertegenwoordigers Omtzigt en Leijten kregen: ze werden als nestbevuilers en spelbrekers behandeld in plaats van als klokkenluiders die wèl antennes in de samenleving hebben.
Een jaar geleden waren er de boeren, bouwers, verpleegkundigen en leraren die het niet meer trokken, omdat ze zich niet vertegenwoordigd voelen: niet door ‘de politiek’, maar evenmin door ‘de polder’ waar de politiek doorgaans belangen zit uit te ruilen. Die polder zorgt dan voor ‘draagvlak’ zoals het heet, net als de klimaattafels en andere gremia. Vaak zitten die tafels aan beide kanten vol met politici die alleen in naam volksvertegenwoordiger zijn of waren.
Het rapport over de toeslagen kwam als een bom neer in het Binnenhof, maar het duurde niet lang of de masseer-rituelen kwamen al succesvol op gang. Het was nu Coronatijd en dus had je het kabinet nodig en kon je het niet naar huis sturen, zo heette het. Waar de Kamer aan zet is, werd het initiatief aan het kabinet gelaten – ook heel vreemd. Sinds wanneer heeft de kalkoen inspraak in het kerstmenu?
Maar ja, kandidaat-boosdoeners – Rutte, Asscher, Hoekstra – zijn voor een deel ook weer lijsttrekker bij de aanstaande Kamerverkiezingen en na die verkiezingen wil iedereen weer handjeklappen met de andere kandidaat-boosdoeners. Het zal dus wel bij het naar huis sturen van een politieke technocraat als Eric Wiebes worden.
Want, heet het dan, met een zucht van verlichting: als iedereen verantwoordelijk is, dan is niemand verantwoordelijk. Onzin, natuurlijk. Als zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechtsprekende macht verantwoordelijk zijn bij deze affaire – en wel tot op het hoogste niveau – dan moeten logischerwijs ook daar de koppen rollen.
Deze eenvoudige logica leidt tot het vertrek van achtereenvolgens Khadija Arib, Mark Rutte en Thom de Graaf, de hoogsten in rang bij de Tweede Kamer, het kabinet en de Raad van State. Niet dat het gaat gebeuren, maar dat zou de logische consequentie zijn. Omgekeerd geldt het ook. Zonder het trekken van dergelijke conclusies is het ‘lessen trekken’ uit het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag een loos ritueel.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week.