Vertrouwen komt te voet en gaat met politie te paard. De analyses over coronarellen zijn talrijk, kleurrijk en vooral fantasievol. De premier is huiverig voor sociologische beschouwingen om de opstand in de lage landen te verklaren, en dat is best te begrijpen. Het turven van de gemoedstoestand van groepjes stenengooiers zal niet meteen bijdragen tot de verbetering van onze democratie, zo er ooit een relatie tussen geestesziekte en publiek ervaren wantrouwen kan worden gelegd.
Beter is om de indrukwekkende biografie van Hubert Smeets over Hans van Mierlo (1931-2010) te lezen en dan vooral het eerste deel. De vormende jaren van de tastende politicus.
De inzichten van de D66-oprichter, een dromerige telg uit een Breda’s bankiersgeslacht, blijken een betere leidraad te zijn om deze woelige tijd te duiden dan psycho-analytici of surrogaatsociologen.
Onze democratie is stuk, jazeker, maar niet omdat mensen in geestelijke nood verkeren; het is kapot omdat onze bestuurders zich niets aan hoeven te trekken van die geestelijke nood. De regering voelt de pijn niet, omdat de regering de toorn van het volk niet hoeft te voelen.
Van Mierlo’s analyse in 1966 staat nog steeds overeind. In Nederland is er geen directe band tussen de kiezer en de regering. We kiezen een Tweede Kamer en uit achterkamergesprekjes tussen partijenbonzen verschijnt er ineens een premier op het bordes naast de Koning.
Die man, we kennen hem inmiddels 10 jaar, is een gewiekste koehandelaar in meningen, een dompteur die belangen weegt als een verloskundige een versgebaarde baby. Onze premier is een politieke kok die op de knop van de blender drukt en kijkt of er nog een smoothie valt te persen uit de meningendrab. Na vier jaar mag de kiezer bepalen hoe lekker hij die drab nog vindt en of hij nog een kopje blieft.
Van Mierlo zag dit al in 1966. Hij werkte op de redactie van het elitaire Algemeen Handelsblad en hoorde buiten op straat het geraas van de nieuwe tijdgeest. Ook toen vlogen er stenen door de lucht, ook toen galoppeerden er agenten achter balsturige jeugd aan. Toen viel er zelfs een dode, een bouwvakker, die demonstreerde voor het gebouw van De Telegraaf aan de Nieuwezijds Voorburg.
Op de redactie van het verderop gelegen Algemeen Handelsblad broedde H.A.F.M.O. op de oorzaken en gevolgen van de rellen. Hoewel hij een scherpzinnige analyticus was met een intuïtieve geest was hij geen groot organisator en al helemaal geen activistische pamflettist met ADHD.
Collega Hans Gruijters was dat wèl en kwam met concrete ideeën, die hij ontleedde aan de Amerikaanse constitutie. Dat kwam erop neer dat de kiezer zijn eigen baas moet kunnen kiezen. In een rechtstreekse verkiezing.
Daarnaast moet de kiezer ook een stem kunnen uitbrengen op een partij naar zijn ideologische voorkeur. Twee keer met dat rode potlood krabbelen dus. Eentje voor de macht, eentje voor de controle van de macht. Voor Gruijters was dit een heilzame vorm van checks en balances om het lamgeslagen electoraat te bevrijden uit haar ‘toeschouwerspositie’
Gruijters nam nog een element over uit het Amerikaanse bestel om de de kiezer een krik te geven het ‘bastion van paternalisme’ open te breken: het districtenstelsel.
Gruijters had de werking daarvan gezien in de Verenigde Staten waar het parlement bestond uit maar liefst 435 afgevaardigden uit alle windstreken. Dat kon in Nederland ook, hoe dichter bij de furie van het volk, hoe beter de regering functioneert. Democratie als ventiel, niet als blaasbalg met obstipatie.
Met deze herstelwerkzaamheden hoopten de D66 jeune premiers de band tussen parlement en kiezer te versterken en aldus te voorkomen dat volksvertegenwoordigers ‘niet voor de politiek, maar van de politiek’ zouden gaan leven, zoals Max Weber al in de negentiende eeuw voorspelde.
Dit probleem is eigenlijk nooit opgelost. De opstandige Gruijters constateerde in 1966 al dat er ‘een kaste van grote en kleine regenten’ de burgers een ‘vrije doorgang’ belemmerde. Deze schaduwmacht is niet opgeruimd en de kiezer, hoe wankelmoedig ook, verlangt er nog steeds naar zijn democratische zelfbeschikkingsrecht (terug) te krijgen.
Goed, en nu dan? De avondklok is een behoorlijke belemmering van ‘de vrije doorgang’. Dat kunnen we wel vaststellen. Wordt het derhalve geen tijd voor een democratisch réveil? Bij D66 hoeven we niet aan te kloppen. Die partij heeft zich bekeerd tot een kosmopolitische diversiteitsagenda voor de happy few. Daar is de geest van Gruijters en Van Mierlo opgestegen en neergedaald bij concurrerende partijen. Baudet zinspeelde op democratische vernieuwing in de beginjaren van Forum, Code Oranje flirt met referenda. Bemoedigend op papier, maar eenmaal afgepeld blijken de lippendiensten vaak niet meer dan valse varianten van de rancuneleer. De authentieke belangstelling om het ‘bastion van paternalisme’ af te breken uiten zich niet zelden in passief agressieve hartekreten om aan te mogen schuiven aan de verafschuwde regententafel. Soms zijn die jammerklachten wel een beetje terecht. Geert Wilders, de geboycotte leider van de oppositie, kan in dit systeem steevast worden weggeschaakt in de achterkamertjes.
Is er dan niets veranderd sinds 1966? Jawel. Sommige Kamerleden doen wat ze moeten doen: ze controleren de macht en tarten het gezag. Pieter Omtzigt hangt in de broekspijp van de regering, samen met SP-er Renske Leijten. De lastige Omtzigt werd lang als een paria behandeld door het CDA, van oudsher de meest regenteske partij van Nederland. Hij kwam met voorkeurstemmen uit de regio Twente in de Kamer en werd bijna lijsttrekker van de partij. Hij is net als de D66-oprichters voor de invoering van een districtenstelsel.
Zijn emotionele pleidooi om de democratische controle te versterken zouden wel eens meer kunnen bijdragen dan het gratuite gezweef van divanduiders. De Romeinen gaven het volk brood en spelen. Het wordt tijd om de kiezer een steen te geven om de premier mee weg te kunnen stemmen.
Een wonderbaarlijke politicus, Hans van Mierlo (1931-2010), Hubert Smeets, De Bezige Bij