Het Kabinet van de Koning (toen nog werkend voor koningin Beatrix) heeft in 2007 invloed proberen uit te oefenen op het onderzoek naar Transavia-piloot Julio Poch, die acht jaar in Argentinië in voorarrest zat op verdenking van betrokkenheid bij dodenvluchten in de jaren zeventig. Een medewerkster van het toenmalige Kabinet van de Koningin belde volgens de onderzoekers in 2007 met de vicepresident van Eurojust, de Europese organisatie die zich bezighoudt met de internationale samenwerking bij strafzaken, en liet weten dat mogelijke vervolging van Poch, die in 2017 werd vrijgesproken, ‘pijnlijk was voor Máxima’. Dat schrijft Nu.nl maandag naar aanleiding van het rapport van de commissie Machielse die onderzoek deed naar de rol van Nederland in de zaak van de piloot.
Roelof Jan Mansholt, toenmalig vicevoorzitter van Eurojust, verklaart tegenover de commissie dat hij in 2007 werd gebeld door een medewerkster van het Kabinet van de Koning, die zich afvroeg of ‘die zaak tegen die Argentijnse piloot nou wel nodig was’. Zij vervolgde dat het ‘zo pijnlijk was voor Máxima’.
De commissie deed navraag bij het Kabinet van de Koning naar aanleiding van de verklaring, maar dat leverde niets op. Mansholt heeft van zijn gesprek geen aantekeningen gemaakt. De commissie noemt hem ‘een betrouwbare getuige. De vader van de huidige koningin Maximá Jorge Zorreguieta was staatssecretaris en minister van Landbouw onder het regime van dictator Jorge Videla.
De politie in het Spaanse Valencia pakte de Transavia-piloot in september 2009 op, vlak voor hij de laatste vlucht voor zijn pensioen naar Amsterdam zou maken. In 2017 werd Poch door de Argentijnse rechter vrijgesproken.
De gehele verklaring van Mansholt
“In mijn herinnering is dat geweest eind voorjaar/begin zomer 2007. Mijn vaste secretaresse had vrij en ik kreeg achter mijn bureau een telefoontje doorverbonden van het ‘cabinet of your majesty’. De receptionistes bij Eurojust spraken meestal geen Nederlands. Dat was niet verwonderlijk omdat ik nog wel eens gevraagd werd voor voorlichtingsbijeenkomsten ten behoeve van leden van het Koninklijk Huis, waaronder het toekomstig koningspaar.
Ik kreeg een Nederlandse mevrouw aan de lijn die mij overviel met de vraag in de trant van: ‘Die zaak tegen die Argentijnse piloot, is dat nou nodig?’. Toen zei ik: ‘Ja, waarom vraagt u mij dat?’. Toen zei ze (en die zinsnede herinner ik me wel): ‘Ja, het is zo pijnlijk voor Maxima’. Dat schoot mij in het verkeerde keelgat moet ik eerlijk zeggen en toen zei ik: ‘Nou ik denk dat zo’n zaak veel pijnlijker is voor de slachtoffers die uit het vliegtuig gegooid zijn en de nabestaanden. U kunt zich toch niet voorstellen dat wij als justitiële autoriteiten zouden toestaan dat zo’n zaak niet behoorlijk onderzocht wordt, wat daar ook verder van komt?’. Toen zei zij: ‘Nee, nee, dat is wel zo maar…’.
En toen zei ik: ‘Waarom benadert u mij daarover? Heeft Hare Majesteit u gevraagd om dat te doen?’ Want ze waren dus van het kabinet van de koningin, of het secretariaat.
Toen zei ze ‘Nee, maar binnen onze groep hebben we daar zo eens over gepraat en dat leefde een beetje in de zin van “moet dat nou”’. Waarop ik zei: ‘Kijk, als u een concreet verzoek aan mij hebt, wilt u dat dan op papier zetten en aan mij toezenden met naam en toenaam. Dan kunnen we kijken wat dat verzoek inhoudt en wat wij daar eventueel mee kunnen. Maar u kunt natuurlijk niet verwachten dat wij op enigerlei wijze de normale gang van de rechtspleging gaan verstoren. Deze verdenking is boven komen drijven en is qua delict zo ernstig dat je dit niet in een achterkamertje wegstopt. Of er een veroordeling uit komt of niet weet ik niet, hoef ik op dit moment ook niet te weten, maar het moet wel goed bekeken worden’.
En toen was dat het einde van het gesprek. Ze zei nog: ‘Ja, nou ja, maar… .’ maar ik zei: ‘Nee, zo werkt dat bij ons, als u een met reden omkleed verzoek hebt waarom eventueel iets zou moeten en dan specifiek door mij – want u belt mij – stuurt u me dat maar toe want dan krijgt u daar een fatsoenlijk antwoord op’. Dat heb ik nooit gekregen.
Ik dacht dat het een losse flodder was die op me afkwam en dat ik daar nooit meer wat van zou horen. Dat heb ik achteraf gezien betreurd. Ik had daar een gespreksnotitie van moeten maken en die niet in het te vernietigen archief moeten gooien maar gewoon even moeten bewaren. Maar zij zei zo uitdrukkelijk dat het min of meer een individuele/groepsactie was binnen het secretariaat waarbij het koninklijk huis als zodanig er niets mee te maken had, dat ik dacht van, nou ja…”