Dodenherdenking is altijd een zeer beladen moment. Zeker voor Indische Nederlanders, die tijdens de Tweede Wereldoorlog, binnen en buiten de jappenkampen, zwaar hebben geleden onder Japanse terreur. Voor Nederlanders in voormalig Nederlands-Indië betekende de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 geen einde aan oorlog. Vrijwel direct volgde de bloedige Bersiap, waarin naar schatting 5 tot 30.000 (Indische) Nederlanders, vanwege hun Nederlandse en Europese afkomst, door Indonesiërs op gruwelijke wijze zijn gemarteld, verkracht en vermoord. 4 mei geeft – net als de Nationale Indiëherdenking op 15 augustus – daarom veel betrokkenen een dubbel gevoel.
Helaas blijkt het Comité 4 en 5 mei Oost-Indisch doof voor die gevoeligheden. Indische slachtoffers en hun nabestaanden werden deze editie zelfs ongegeneerd op hun ziel getrapt. Vooraf was al duidelijk dat twee personen, een opa en zijn kleinzoon, die een krans “voor alle burgers die zijn omgebracht of omgekomen in Azië (…) tijdens en direct na de Japanse bezetting” zouden leggen notoire Bersiap-ontkenners zijn. Volgens hen zouden niet Indonesiërs, maar “het Nederlandse kolonialisme” en de “herbezetting van Indië” de daadwerkelijke verantwoordelijken zijn voor de gruwelijke moordpartijen tijdens de Bersiap. De slachtoffers waren vooral vrouwen en kinderen.
De kleinzoon in kwestie blijkt zelfs lid van het radicale Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands-Indië. Volgens deze actiegroep hadden Nederlanders in voormalig Nederlands-Indië “niets te zoeken”. Een ongekend staaltje victim blaming. Als klap op de vuurpijl vergelijkt de actiegroep Nederlanders ook met nazi’s. “Wat de Duitse nazi’s in Nederland hebben aangericht, hebben Nederlanders in Indonesië aangericht” is op meerder plekken op hun sociale mediakanalen te lezen. Geconfronteerd met deze feiten, maar onder het mom van “drukte”, hield het Comité daarop een radiostilte.
Stilte voor de storm, zo bleek. De inmiddels door Onwetend Nederland bejubelde woordkunstenaar Amara van der Elst deed elke sprankje hoop halverwege haar voordracht in rook opgaan, toen ze zei:
“Is het ‘geleden onder’ of ‘gestreden voor’ wanneer twee verhaallijnen door mijn bloed stromen. Waar Indo en Nederlander in één lichaam samenkomen. Wie is dan de sterkste vechter in de kooi?”
Niet alleen hanteerde Van der Elst het begrip Indo – dat een afkorting is voor Indo-Europese Nederlanders – onjuist (half-Indo bestaat niet). Ze suggereerde ook onterecht dat er een tegenstelling tussen Indo’s en ‘Nederlanders’ zou bestaan. Dit terwijl Indo’s altijd Nederlanders zijn geweest. Pijnlijk, zeker op 4 mei, want juist het feit dat Indo’s Nederlands en Europees waren was zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog als de daaropvolgende Bersiap dé reden van vervolging. Eerst door de Japanners, later ook door de Indonesiërs. Wie de voordracht van Van der Elst beluistert kan een geheel andere indruk krijgen. Wie de voordracht nader bestudeert ziet dat ze met Indo eigenlijk Indonesisch bedoelde.
Daarmee was het circus niet ten einde. De kranslegging moest immers nog volgen. Wie nog dacht dat het Comité, zeker gelet op de bij hun inmiddels bekende kritiek op de kransleggers en de gevoeligheid van het moment, politiek activisme zou vermijden, kwam bedrogen uit. Terwijl op 4 mei de Nederlandse slachtoffers van oorlogsgeweld centraal zouden moeten staan, verklaarden opa en zoon boud de krans uitsluitend voor Indonesiërs te leggen. En zo werd 4 mei, dat voor Indisch Nederland heilige waarde heeft, vanwege ‘vernieuwing’ en ‘diversiteit’ een politiek spektakel. Dat het Comité deze weg is ingeslagen is onbegrijpelijk en buitengewoon grievend jegens alle Nederlandse slachtoffers uit voormalig Nederlands-Indië.