Bedient de Nederlandse politieke klasse de Nederlandse burger nog wel? Terwijl de kabinetsformatie in de slaapstand staat werken de gevestigde politieke partijen – met name VVD en D66 – en de met hen verknoopte belangengroepen, overlegorganen en brancheorganisaties achter de schermen rustig verder aan hun agenda. Het demissionaire kabinet regeert verder alsof het missionair is en beroept zich daarbij op een crisissituatie vanwege corona, zonder veel verantwoording af te leggen. De Nederlandse burger is meer dan ooit buitengesloten.
In 1951 schreef de Duits-Amerikaanse politieke filosofe Hannah Arendt in The Origins of Totalitarianism dat de achteruitgang van naties begint, wanneer het staatsapparaat niet meer een neutrale, dienende houding heeft, maar in de greep komt van de belangen van de economische bovenklasse. We kunnen daar in onze tijd aan toevoegen: of in de greep raakt van allerlei internationale organisaties en supranationale samenwerkingsverbanden.
Het kabinet RutteDrie – op 15 januari 2021 formeel afgetreden – werkt in Europees verband aan maatregelen die verregaande gevolgen hebben voor Nederlandse burgers: Europese steunpakketten (die wellicht een permanent karakter krijgen), het topzware Klimaatplan Fit for 55 van Europees commissaris Frans Timmermans en een Europees vaccinatiepaspoort met bijbehorende restricties van de bewegingsvrijheid. Het zijn actuele voorbeelden van hoe en opkomende Europese technocratie meer en meer details van het dagelijks leven bepaalt.
René Cuperus schreef dat voor de meeste kiezers ‘Europese politiek geen geleefde en gekende democratie is’. Electorale steun voor het overhevelen van steeds meer bevoegdheden naar Europees niveau is er amper, maar het gebeurt desondanks toch.
Daarnaast zijn veel besluiten, voorschriften en normen die het leven van Nederlandse kiezers beïnvloeden voorgekookt in de ondoorzichtige wereld van internationale organisaties als de Wereldgezondheidsorganisatie en andere onderdelen van het netwerk van de Verenigde Naties. Of in Klimaatconferenties als die van Parijs in 2015 en (later dit jaar) in Glasgow. Waar kan de Nederlandse burger die het niet met deze besluiten eens is aankloppen?
Hannah Arendt beschreef hoe vanaf de tweede helft van 19e eeuw Europese staten vooral de economische belangen en de expansiedrift van industriëlen en investeerders gingen dienen, ook via imperialistische avonturen. Tegelijkertijd raakten na elke economische crisis toen – net als nu – steeds grote groepen mensen uitgesloten van zinvol werk. Arendt noemde hen ‘human debris’ – menselijke brokstukken – van het economische systeem. Ze behoorden niet meer tot een sociale klasse of beroepsgroep en verloren hun maatschappelijke status en waardigheid.
Arendt beschreef ook hoe in de 19e eeuw de bovenlaag – en de bourgeoisie die zich qua mentaliteit op de bovenlaag richtte – de principes van economisch gewin en individueel succes boven alles gingen plaatsen. De verliezers, die hadden hun lot aan eigen falen te wijten. Die vervielen tot een anonieme massa, zonder invloed en inspraak. Veel van de ‘menselijke brokstukken’ waren in de eerste helft van de 20ste eeuw vatbaar voor de ideologie van nationalistische, fascistische of communistische massabewegingen.
In Nederland stemt een behoorlijk deel van de kiezers op partijen als VVD en D66. Het kader van deze partijen en hun actieve aanhang denken ook – als postmoderne ‘bourgeois’ – in termen van ‘waardige’ winnaars en ‘sneue’ verliezers. Deze partijen hebben geen basis in een maatschappelijke klasse, geloof of levensovertuiging. Hun politieke aanvoerders verbergen deze leegte met postmoderne vaagheden (D66) of met Ruttiaanse tsjakka-mantra’s (VVD). Ze spreken regelmatig smalend over de opvattingen en levenswijze van de ‘menselijke brokstukken’ van onze tijd (‘we luisteren niet naar tokkies’) en ontdoen hen het liefst van politieke invloed.
De enige diepe overtuiging van de ‘postmoderne bourgeois’ is de noodzaak het ‘populisme’ te stoppen, waarmee ze doelen op het bestrijden van ontevreden burgers en hun ongewenste opvattingen. Zo moeten er meer bevoegdheden naar de Europese Unie, wat nationale verkiezingen en daarmee de stem van ontevreden burgers minder belangrijk maakt. Vanuit Europa opgelegd klimaatbeleid heeft de hoogste urgentie: dat levert een gezamenlijk doel, meer macht en financiële middelen voor de EU op. Migratiebeleid moet supranationaal zijn, om de ‘menselijke brokstukken’ efficiënt over de wereld te kunnen verdelen. En de ‘woke’ agenda is aan het uitgroeien tot een uniforme internationale ideologie, die nationale gevoelens en culturen moet overstijgen of vervangen.
Arendt wees erop dat politieke stromingen met utopische trekjes zich graag beroepen op een verabsoluteerde versie van ‘de wetenschap’ – althans, van die wetenschappers die het wereldbeeld achter de utopie bevestigen. We zien die neigingen bij het Europese klimaatbeleid (‘wie niet gelooft dat de overstromingen in Limburg het gevolg zijn van klimaatverandering is een gevaarlijke populist’) en de bliksemsnelle verspreiding van gedachtengoed waarbij men alles door een gender- of raciale bril ziet.
Zo baseert minister Ingrid van Engelshoven haar dwingende oproep aan het hoger onderwijs om via een intersectioneel Gender Equality Plan ‘divers en inclusief’ te zijn op bindende richtlijnen van de Europese Commissie. Waar en wanneer precies is overeengekomen dat hoger onderwijs binnen EU zich moet conformeren aan de denktrant en de definities uit de extreme, Amerikaanse Critical Race Theory is onbekend. De Europese kiezer had er in elk geval niets over te zeggen.
Als argument vóór de dominantie van het VVD- en D66-denken zou kunnen gelden dat de Nederlandse kiezers die twee partijen de grootste hebben gemaakt. En dat hun kiezers tenminste impliciet de agenda van Europese Unie, klimaatbeleid, migratie en ‘woke’ hebben goedgekeurd.
Tegelijkertijd, VVD en D66 hebben bij geen enkele verkiezing een meerderheid van de stemmen binnengehaald. Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen kregen ze samen wel de twee grootste fracties in de Tweede Kamer, maar op basis van samen 36,89 procent van de uitgebrachte stemmen. En in weerwil van het beeld dat alleen lager opgeleiden en mensen in ‘de provincie’ hun agenda niet steunen: ook veel bewoners van de randstad, veel hoger opgeleiden en veel sociaaleconomisch succesvolle Nederlanders steunen de agenda van Rutte en Kaag niet of slechts ten dele.
Het wereldbeeld van de ‘postmoderne bourgeois’ is wel dominant binnen de Nederlandse bestuurlijke wereld, met zijn vele instituties, organen en adviesraden. Het gevaar bestaat dat zich een politieke en bestuurlijke kaste ontwikkelt die in global governance gelooft en voornamelijk kijkt naar de agenda van internationale organisaties. Zo’n ‘voorhoede’ kan makkelijk gaan denken dat de nationale politieke regels en tradities achterhaald zijn of voor hen niet gelden.
Naleving van de informatieplicht aan het parlement, het gelijk en evenredig toepassen van de wet voor alle burgers, de benodigde neutraliteit van instituties, recht doen aan verschillende stromingen en opinies: het komt in Nederland allemaal al regelmatig in de knel. Nederlandse functionarissen bij de Europese Unie – denk aan de eerdergenoemde Frans Timmermans en zijn secondant Diederik Samsom – benaderen het politieke ‘gedoe’ in Den Haag als steeds minder relevant. Sigrid Kaag, de partijleider van D66, spreekt de Tweede Kamer toe met de houding en de toon van een van buitenaf aangestelde gouverneur.
Maar, zullen de medestanders van global governance zeggen: de uitdagingen van de 21ste eeuw vereisen globale samenwerking en individuele landen zijn te klein om de problemen het hoofd te bieden. Besluitvorming door internationale organisaties is kwalitatief beter dan nationale besluitvorming, gaat uit van wat goed is voor de mensheid en komt ten goede van de hele wereldbevolking.
Er doemt direct een valkuil op. Global governance zal zich baseren op wat internationale organisaties en de door hen geraadpleegde experts zeggen. En wat volgens deze experts objectief ‘goed’ is voor de mensheid zal vervolgens als politiek ‘juist’ gaan gelden. En wat politiek ‘juist’ is voor de mensheid, daarover kan en mag – zeker op nationaal politiek niveau – geen discussie meer bestaan. We zien bijvoorbeeld al dat de aannames achter internationale klimaatafspraken uitgroeien tot dogma’s. Terwijl het juist verstandig is te blijven luisteren naar realistische kanttekeningen over hoe de ‘juiste’ koers voor Nederland en Europa zal uitpakken.
Een paar voorbeelden: over het Europese Klimaatbeleid stelt Rob de Wijk van het The Hague Center for Security Studies in het rapport Energie en Geopolitiek van januari 2021:
‘Zelfs als alle beleidsvoornemens op het gebied van duurzaamheid worden uitgevoerd, zal het mondiale gasverbruik toch nog met 30 procent toenemen, met de grootste toename in de regio Zuid- en Oost-Azië.’
De Wijk stelt bovendien dat ‘de gevolgen (opbrengsten red.) van de energietransitie in Europa tot 2030 slechts beperkt zullen zijn. Zelfs de succesvolle inzet van groene technologieën brengt nieuwe (geopolitieke) afhankelijkheden met zich mee, bijvoorbeeld van zeldzame aardmineralen uit China’.
Econoom Kees de Kort wees er in zijn radiocolumn bij BNR op 24 maart 2021 op dat het klimaatbeleid gebaseerd is op modellen en projecties. Volgens De Kort komt er in de wetenschap juist steeds meer inzicht in de tekortkomingen van voorspellende modellen, bijvoorbeeld rond de financiële crisis in 2008. Hij geeft de president van de Nederlandse Bank Klaas Knot een draai om de oren (‘hij is een klimaatgekkie’), omdat die in het jaarverslag van de DNB van 2020 voorspellingen liet opnemen over de economische gevolgen van het niet realiseren van ‘klimaatneutraliteit’ binnen de EU over dertig jaar. Terwijl de DNB in datzelfde verslag aangeeft dat er vanwege corona teveel onzekerheden zijn om de economische situatie in Nederland over één jaar goed te kunnen voorspellen.
En wederom Rob de Wijk waarschuwt tegen het inkrimpen van de landbouw in Nederland: ‘Met onze landbouw kunnen we in de toekomst nog veel winst behalen. Het probleem is dat onze politiek alles verengt tot een discussie over PFAS en stikstof (voortkomend uit Europese normen red. ).’Om te vervolgen: ‘Hier (in Nederland red. ) de landbouw kleiner maken is totaal krankzinnig.’
Het geloof in global governance heeft veel weg van de onrealistisch vergezichten over een ‘wereldregering’ die in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw – toen de totalitaire massabewegingen opkwamen – populair waren bij dromerige utopisten. Arendt schrijft dat zo’n ‘wereldregering’ zeer waarschijnlijk juist niet de rechten van iedereen zal waarborgen.
Ten eerste omdat een ‘wereldregering’ een absoluut machtsmonopolie zou hebben, waarvoor geen alternatief zou bestaan. Maar, zeggen de voorstanders, internationale organisaties huldigen toch de hoogste principes van de universele mensenrechten? De realiteit is dat bij veel internationale instellingen – waar veel vertegenwoordigers uit dictatoriaal geregeerde landen werkzaam zijn – corruptie, politisering en incompetentie vaker regel dan uitzondering zijn, tot aan het International Strafhof toe.
Ten tweede omdat bestuur zonder democratisch politiek proces neerkomt op regeren per decreet. In het imperialistische tijdperk regeerden rijken als het Britse verre gebieden – waar volkeren woonden die ze amper kenden – per decreet. Een ‘wereldregering’ op basis van global governance zou een vergelijkbare werkwijze kunnen ontwikkelen: decreten uitvaardigen vanuit Brussel, Genéve of New York, waarbij de mensen die het aangaat amper kunnen doorzien of begrijpen welke macht hen regeert en er ook geen invloed meer op hebben.
Ten derde omdat een globale technocratie de macht zal krijgen om ‘lastige’ bevolkingsgroepen die het niet eens zijn met de decreten te negeren, uit te sluiten of zelfs te bestrijden. Denk hierbij aan mensen in arme regio’s van de wereld die onder een ‘wereldregering’ wellicht hun grondstoffen, energiebronnen of voedselproductie ‘voor het heil der mensheid’ tegen bodemprijzen moeten afstaan. Of denk aan landen en regio’s die hun zaken liever via een nationale of lokale democratie regelen. Bevolkingsgroepen met die ongewenste denkwijze krijgen nu al het stempel van ‘nativisten’ met een onwenselijke ‘oriëntatie op het eigene’. En wie of wat houdt zo’n wereldregering tegen om over te gaan tot geweld? In de woorden van Hannah Arendt :
‘It is quite conceivable, and even within the realm of practical political possibilities, that one fine day a highly organized and mechanized humanity will conclude democratically – namely by majority decision – that for humanity as a whole it would be better to liquidate parts thereof’.
Nogal wat richtlijnen vanuit internationale organisaties hebben mede ten doel om de nationale oriëntatie te verzwakken. Ze stimuleren nieuwe, niet aan grenzen gebonden, identiteiten als ‘Personen van Kleur’, ‘de islamitische gemeenschap’ of ‘Europese lotsverbondenheid’. Nogal wat internationale functionarissen zouden graag zien dat er op termijn geen politieke gemeenschappen van ‘Nederlanders’ of ‘Fransen’ meer zijn die tussen regeringen onderling overeengekomen besluiten bij hun nationale regering kunnen aanvechten. ‘Nationalistische’ conflicten, zo luidt de theorie, zullen hierdoor tot het verleden gaan behoren.
Maar omdat de nieuwe – vaak etnisch gedefinieerde – ‘identiteiten’ geen eigen grondwet of territorium bezitten komen ze in dezelfde afhankelijkheidspositie terecht als etnische en religieuze bevolkingsgroepen ten tijde van het Britse imperium. De diverse ‘identiteiten’ zullen onderling moeten gaan concurreren om invloed. Het zal de rivaliteit tussen etnische groepen juist aanwakkeren. Het is een paradoxale omkering: de zelfbenoemde anti-kolonialen – afkomstig uit de politieke mal waaruit ook Sigrid Kaag voortkomt – werken in feite toe naar neo-imperialisme op wereldschaal, waarbij ze de imperialistische principes ditmaal zelfs toepassen op de bevolking van hun eigen landen.
Terugkomend op de kabinetsformatie in Nederland: die begint te lijken op een onderonsje van een handvol gelijkgestemde politici en bestuurders, die graag de agenda volgen van internationale organisaties en bestuurslagen. Een aantal Nederlandse politici begint nationale verkiezingen te benaderen als ‘moetjes’, als hinderlijke onderbrekingen op de afgesproken ‘juiste’ route. Dat het kabinet op 15 januari aftrad maar doet alsof het volledig bevoegd is, dat er op 17 maart landelijke parlementsverkiezingen zijn geweest – het lijken gaandeweg steeds meer gebeurtenissen zonder waarde.
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week. Uw steun maakt Wynia’s Week mogelijk. U kunt HIER donateur worden. Hartelijk dank!