De Renaissance, Verlichting en Romantiek zijn geculmineerd in hyperromantiek en hebben daarmee hun eigen monster van Frankenstein gecreëerd: Letterlijke Ikke. Met de geboorte van Letterlijke Ikke sterft – naast religie en wetenschap – de lach een snelle dood en verdorren voorheen verbindende volksgebruiken als Sinterklaas, carnaval, Kerstmis en Pasen. Uiteindelijk resulteert het in het verlies van alle verbondenheid en empathie.
Sinds de Renaissance is de mens in toenemende mate centraal komen te staan in zijn eigen wereld. Falsificatie verving dogma als grondhouding. De wetenschap bloeide op en verklaarde, juist dankzij haar methode van geïnstitutionaliseerde twijfel, steeds grotere gedeelten van het voorheen onverklaarbare. De kosmos bleek een te ontdekken én te verklaren mechaniek. Dit ging ten koste van georganiseerde religie en het geloof in grote, ondoorgrondelijke verbanden. Onze werkelijkheid beperkte zich tot het strikt waarneembare. Onze middelen om waarnemingen te verrichten werden bovendien steeds nauwkeuriger en naarmate we dieper of verder konden kijken, zagen we steeds meer: van bacteriën en cellen tot planeten en zonnestelsels.
De Romantiek is hierop geen reactie geweest, integendeel: in de kern is zij juist de voortzetting en volvoering gebleken van dit antropocentrische wereldbeeld. Niet de mens als soort stond er nog langer centraal, maar de mens als individu, het eigen ‘ik’ met de eigen, unieke zieleroerselen, ervaringen en voorkeuren. Het eindstation van deze ontwikkeling is de huidige ‘hyperromantiek’. In de hyperromantiek moet alles buigen voor de heiligheid van de eigen ervaring: ‘Mijn waarheid’ vervangt voortaan beide: de wetenschappelijke twijfel én de dogmatische waarheid van verlepte religies. Het eigen ‘ik’ onttroont God én geleerde. Facebook vervangt de tempels van wetenschap én geloof. Daar belijden wij het tomeloze geloof in onszelf en onze levenswandel en dragen het uit naar onze eigen ‘volgers’. Het zelfvoldane ‘ben jezelf’ vervangt het leergierige ‘ken jezelf’: authenticiteit is ons hoogst haalbare doel geworden. Sociologen en theologen spreken in dit verband van the subjective turn, een ommekeer richting subjectiviteit.
Hiermee is ons bestaan binnen enkele eeuwen – en voor het eerst in deze mate – plat, horizontaal en atomair geworden. In die horizontaliteit is steeds minder plaats voor de fantasie en het figuurlijke. Beeld, beeldspraak en verbeelding worden steeds slechter begrepen en steeds minder gewaardeerd. De letterlijkheid regeert, geheel conform het Verlichtingsdenken. Het atomaire van ons bestaan is dan weer Romantisch van aard. Je ziet het terug in navelstaren, lichtgeraaktheid, eigengereidheid, (de verheerlijking van) asociaal gedrag en slecht kunnen omgaan met anderen: eigenwijs narcisme, kortom. Samen vormen zij Letterlijke Ikke. Het verandert ons in overassertieve autisten en erodeert – logischerwijs – meerdere belangrijke terreinen van onze cultuur en uiteindelijk het samenleven zelf.
Zo blijkt ons Letterlijke Ikke de bijl aan de wortel van humor, spot en parodie: de letterlijk ingestelde, hyperromantische mens verstaat vooral nog zichzelf en zijn eigen innerlijke wereld (die bij voorkeur complex en getormenteerd is, want Romantiek). Nieuwetijdsdenker Eckhart Tolle spreekt in dit verband van ‘The Story of Me’, een zichzelf steeds updatend egodocument dat al onze kwetsuren en mislukkingen bijhoudt, steeds opnieuw oprakelt en zo vertrouwen in en verbinding met anderen in de weg staat. Iedere nieuwe ‘kwetsing’ van wie ik ben (‘mijn identiteit’) ontketent weer een nieuwe spiraal van wrok en onvrede, doorgaans gericht op de ander ‘die mij dit leed heeft aangedaan’. Diezelfde ander wordt, conform de plat materialistische tijdgeest, steeds letterlijker genomen in zijn uitspraken en daden.
Humor is echter nooit letterlijk, of letterlijk bedoeld, het is juist een uitweg naar boven, het verticale: naar een hoger plan waar je elkaar – ondanks de vele verschillen – in een glimlach, gelijkwaardig van mens tot mens kunt ontmoeten, in al je naaktheid, nietigheid en machteloosheid tegenover de grotere krachten des levens. Humor (Latijn: ‘vocht‘) is het verbinden van de lach en de traan: niet het belachelijk maken (van het voorwerp van humor) staat centraal maar het bekrachtigen, verlichten én overstijgen van de overweldigende triestheid, de absurditeit en de veelkleurigheid van het – eigen of andermans – bestaan, van het menselijk lot. Humor is daarmee bedoeld als een uitnodiging tot (zelf)reflectie, (zelf)relativering en mildheid, maar vooral als opstapje naar dat hogere plan, als ‘luchtbrug’ tussen jouw situatie en de mijne, hoe verschillend ook. Als erkenning van het algemeen menselijke gegeven hoezeer het kan verkeren, hoe er geen zoet is zonder zuur en andersom.
Om op dat hogere plan te geraken moet je echter wel een tandje bijzetten ten opzichte van de werkelijkheid; veel grappen en sketches berusten dan ook op de hyperbool, de bewuste overdrijving van de werkelijke situatie. Ook parodie en stereotypering (‘typetjes’) maken gebruik van uitvergroting of veralgemening van bepaalde (vermeende) kenmerken van groepen, mensen of situaties. John Cleese, Arjan Ederveen, Tosca Nieterink en Jiskefet waren daar meesters in, maar lijken in Hilversum niet voor herhaling vatbaar.
De materialistische letterlijkheid van de Verlichting laat inderdaad maar weinig ruimte meer voor deze uitweg naar boven, voor de hyperbolen waarvan humor zich graag bedient. De hyperromantiek heeft ons bovendien hypergevoelig gemaakt voor elke ‘inbreuk’ op onze authenticiteit, onze identiteit; spot en zelfspot vinden we lastig, zelfspot ervaren we al gauw als een teken van een minderwaardigheidscomplex en milde spot als een ‘belediging’ of persoonlijke aanval, een diss.
Ons permanent gebutste, zelfzuchtige ik kan zichzelf en de (inderdaad soms onaangename) wereld om zich heen steeds moeilijker relativeren en generaliseren tot algemeen menselijke toestand. De eigen binnenwereld is zo oppermachtig geworden dat de buitenwereld al snel vijandig toeschijnt en de intenties van anderen slecht lijken: ‘Wie Mij nu nog ‘beledigt’ (na alles wat Ik heb doorgemaakt) moet wel een monster zijn, een onmens’. In een hyperromantisch en horizontaal klimaat is er zo altijd wel één Letterlijke Ikke – of een bundeling ervan – die zich door die boze buitenwereld gekwetst voelt en moet haast elke grap wel tot ophef, nederige excuses en een slappe verklaring achteraf leiden. Totdat zelfs de laatst overgebleven humorist (‘weten we zeker dat het Martijn Koning niet is?’) een scheve schaats rijdt, met pek en veren het land uit wordt gejaagd en alleen overmoedige tieners nog besmuikt grapjes durven te delen in besloten appgroepen.
Een tweede domein waarin ons Letterlijke Ikke vernietigend huishoudt is dat van onze religieuze en heidense tradities: carnaval, Sinterklaas, Kerstmis en Pasen. Deze feesten delen immers een tweede element van verbeelding dat Letterlijke Ikke, naast humor, eveneens een doorn in het oog is: het theatrale (en daarmee ‘niet-letterlijke’) verkleden. Het Ikke van de hyperromantiek betrekt alles op zichzelf, is – juist daardoor – wantrouwig en onwelwillend naar de buitenwereld en gaat er dus vanuit dat elke ‘niet-serieuze’ verkleedpartij een potentiële aanval op andermans of de eigen identiteit is. Het Letterlijke van de Verlichting relateert alles bovendien aan het strikt materiële en utilitaire, weigert categorisch het overstijgende, beeldende of metaforische van zo’n verkleedpartij te zien.
In een dermate ‘horizontale’ denkwereld kan het metaforische niet of nauwelijks voortbestaan, nergens meer ‘symbool’ voor staan. In zo’n felrealistische denkwereld die, al dan niet bewust, ontdaan is van elke symboliek, kunnen beelden, kleding, gebruiken en personages enkel nog ‘model’ staan voor actuele, horizontale problemen: ‘maatschappelijk onrecht’. Zo kan het gebeuren dat een bepaalde outfit of haardracht nu als kwetsend wordt ervaren – in plaats van als compliment – en door een groep gekwetste Ikkes als exclusief cultuureigendom wordt opgeëist, dat een cowboy- of indianenpakje plotseling aanstoot geeft, dat een tijdloze fantasiefiguur als Zwarte Piet is verworden tot slaaf van de actualiteit en dat de kleurenblinde kindervriend Sinterklaas inmiddels, naast verjaardagskaarten, online bedreigingen en kogelbrieven ontvangt. Het wachten is nog op het moment dat ook de paashaas onder vuur komt te liggen van de dwingende horizontaliteit: mensen (‘daders’, want toebrengers van dierenleed) verkleden zich met Pasen immers als dieren (hun ‘onmondige slachtoffers’) en verstoppen geroofde eieren (‘uitbuiting’) voor hun door en door verwende kinderen (‘erfelijk daderschap’). Het patroon is steeds hetzelfde: oeroude symboliek legt het af tegen endemisch wantrouwen, structurele onwelwillendheid en platte actualiteit, tegen Letterlijke Ikke.
Net als humor zijn deze verkleedfeesten immers niet letterlijk bedoeld: Zwarte Piet is geen ‘neger’, ‘slaaf’ of ‘Moorse zeerover’, maar een metafoor voor de duistere kant in elk van ons, het duiveltje op onze linkerschouder. Daarmee is hij precies datgene én die kant van onszelf waarmee Letterlijke Ikke het slechtst overweg kan: beeldspraak én de eigen schaduwzijde (die immers vatbaar is voor (zelf)kritiek). Ook carnaval is in de kern zoveel meer dan een gedachteloze verkleedpartij. Het is een kans om jezelf én de ander een mild spottende spiegel voor te houden, eigenaardigheden of volksaarden te parodiëren door verregaande veralgemening, daar samen om te (glim)lachen en ze zo te relativeren én de bijzonderheid ervan tegelijkertijd te verheffen tot algemeen menselijke conditie: ‘Wat zijn we toch kleurrijke vogels met z’n allen’. Carnaval is bovenal een unieke gelegenheid om eens ongestraft, op een lichtvoetige manier, in de huid van een ander te kruipen, de ander en zijn geschiedenis te persifleren én te eren, te ‘heiligen’ – naar dat hogere plan te tillen – juist door te persifleren. En om jezelf eens een paar dagen te bevrijden van je dwingende zelf, het leven eens van een heel andere kant te bekijken, misschien zelfs een andere kant van jezelf te ontdekken. Om ook die gepersifleerde ander eens een nieuw perspectief te bieden, een paar dagen te confronteren met én bevrijden van zijn dwingende zelf, het leven eens van een heel andere kant te laten bekijken, misschien zelfs een andere kant van zichzelf te helpen ontdekken. Dat maakt deze verkleedfeesten juist belangrijke bronnen van empathie en verbondenheid.
Het de facto inmiddels geldende sociale verbod om, al dan niet persiflerend, in de huid van een ander te kruipen leidt in de samenleving tot precies het tegendeel: hardheid en afzondering, onbegrip en sociale ontbinding. Een samenleving waarin mensen niet meer om zichzelf kunnen lachen, om elkaar durven te lachen en zich niet meer (als elkaar) durven te verkleden wordt doods en kleurloos. Een toestand die doet denken aan de betoverde stad Dorr van kinderboekenschrijver Paul Biegel, zelf een meester van de verbeelding. In zijn boek De Tuinen van Dorr beschrijft de oude vrijster Jojo de teloorgang van haar vrolijke, vrije samenleving als volgt:
“We woonden in dit huis waar niemand meer kwam, we werden eenzaam en oud en we verdorden. En de hele stad verdorde, de bloemen verdwenen, en de lichtjes en de rijtuigen. Er werd niet meer gezongen en niet meer gedanst en de kinderen werden bang.”
Onze kinderen zijn al bang: bang het verkeerde liedje mee te zingen, de verkeerde dans te dansen, een verkeerd kostuum te kiezen, de verkeerde vlecht te vlechten, de verkeerde kleur schmink te dragen.
Letterlijke Ikke is een trieste en beklagenswaardige zijnstoestand. Het staat vooral voor verlies: van de lach, van verbeelding, van maat en perspectief, van lichtheid, van sociale welwillendheid, van verbinding en uiteindelijk van medemenselijkheid. Misschien staat het in ultimo voor het allergrootste verlies dat het Westen sinds de Renaissance heeft geleden, de diepe duisternis achter de Verlichting: de dood van een overstijgende verwondering die ons mensen met beide beentjes op de grond hield. Dapperder auteurs zouden haar God noemen.