Opinie

Coen de Jong – Vraag is hoe nationaal Nationaal Slavernijmuseum wordt

09-11-2021 13:58

Slaven op een plantage

‘Het belang van een op te richten nationaal museum over het Nederlandse koloniale slavernijverleden is evident’, schreven de Amsterdamse Kunstraad en de Raad voor Cultuur op 1 november 2021 in hun advies aan D66-minister Ingrid van Engelshoven en de gemeente Amsterdam. Het advies is voorbereid door een gezamenlijke commissie onder voorzitterschap van de Almeerse burgemeester Franc Weerwind (D66). Van Engelshoven verkondigde dezelfde dag al op Twitter:

Volgens de adviescommissie zal een nationaal slavernijmuseum ‘bijdragen aan de bewustwording en verwerking van het slavernijverleden’, onder andere door ‘onderzoek naar de hedendaagse relevantie van het slavernijverleden en de correlatie met racisme en verschillende vormen van uitsluiting’. Het gaat, kortom, vooral om het heden. Maar hoe kwam het idee op gang?

‘We willen zo snel mogelijk een slavernijmuseum hebben, dus we willen geen vertragende factoren’

De adviescommissie-Weerwind baseerde zijn advies vrijwel volledig op een in mei 2021 verschenen voorverkenning die was uitgevoerd door kleine belangengroepjes als Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), Museum zonder Muren en adviesbureau voor diversiteit IZI Solutions. Deze werden ondersteund door een ‘klankbordgroep’ met erkende voorstanders van een ‘wit = schuldig’ benadering, zoals Wayne Modest van het Wereldmuseum Rotterdam en de aan de Internationale Socialisten gelieerde historicus Pepijn Brandon – auteur van De Slavernij in Oost en West: Het Amsterdam Onderzoek, een studie waarop eerder de Amsterdamse wethouder Rutger Groot Wassink samen met burgemeester Femke Halsema hun beslissing baseerden om voor de stad Amsterdam excuses voor de slavernij aan te bieden.

Het advies van de cie-Weerwind leest als een geste aan, wellicht zelfs een beloning voor, het recente Kick Out Zwarte Piet en Black Lives Matter-activisme: ‘De trans-Atlantische slavernij moet binnen deze brede benadering wat de raden betreft wel een prominente plaats innemen’ omdat ‘de Afro-Caribische gemeenschappen zich in het maatschappelijke debat hard hebben gemaakt voor aandacht voor het slavernijverleden en de invloed daarvan op de hedendaagse realiteit.’ Aandacht voor slavernij in Azië onder de Verenigde Oost-Indische Compagnie moet het slavernijmuseum later nog inpassen. NiNsee-directeur Urwin Vyent zei tegen NU.nl zich hierin te kunnen vinden, maar: ‘We willen zo snel mogelijk een slavernijmuseum hebben, dus we willen geen vertragende factoren.’ Dat is alvast niet heel verbindend.

Franc Weerwind stelde bij Omroep Flevoland dat er breed maatschappelijk draagvlak bestond voor een slavernijmuseum. Want in 2017 hadden in de gemeenteraad van Amsterdam Simion Blom (GL) en Sofyan Mbarki (PvdA) om een voorverkenning gevraagd. Daarna vond ook de gemeenteraad van Amsterdam het ‘heel belangrijk’. Of eigenlijk: vooral de wethouders Rutger Groot Wassink en Touria Meliani van Groen Links.

Neem nu een TPO+-abonnement!

Op onnavolgbare wijze redeneerde Weerwind dat daarmee breed draagvlak in heel Nederland bestaat voor een nationaal museum. Realistischer is te zeggen dat dit draagvlak vooral bestaat binnen kleine belangengroepjes en bij de politieke partijen GroenLinks, PvdA en D66 die de subsidie naar deze belangengroepen toeschuiven.

In september 2021 peilde EenVandaag onder 30.000 mensen in hun Opiniepanel dat inmiddels tweederde (67 procent) niet tegen de komst van een nationaal museum was. Het enthousiasme kent zo zijn grenzen en voorwaarden. ‘Wel benadrukken veel deelnemers dat zo’n museum de slavernij van alle kanten en van alle tijden moet belichten.’

De deelnemers aan het Opiniepanel zitten kortom niet te wachten op een opgedrongen schuldgevoel. Graag zien ze in een slavernijmuseum ook aandacht voor ‘Afrikaanse stammen die mensen tot slaaf maakten en inheemse handelaren die ze verkochten’. Slechts 30 procent is voorstander van excuses van de Nederlandse regering voor de slavernij, amper 8 procent is voorstander van herstelbetalingen.

Doneer aan TPO!

Maar bij de echte voorstanders van een nationaal slavernijmuseum doen kosten noch moeite er toe. Het verkenningsrapport uit mei 2020 vroeg om een locatie in Amsterdam met een fysieke omvang van circa zevenduizend vierkante meter, ‘met een park dat een essentieel onderdeel uitmaakt van de programmering’. Het museum moet ook niet in een ‘schuldig gebouw’ – dat is besmet met het slavernijverleden – komen. De Kunstraad en de RvC temperden de verwachting al wat: ‘Deze omvang zal in Amsterdam moeilijk te vinden zijn en het beoogde museum kan wat de raden betreft ook in de Metropool Regio Amsterdam gerealiseerd worden.’

Een nationaal museum kan natuurlijk niet zonder bezoekers. De adviescommissie en de raden zetten daarbij vooral in op scholieren, in de hoop dat scholen hun leerlingen het museum verplicht laten bezoeken. Verder mikken de raden op de Afro-Caribisch Nederlandse bezoekersgroep, die getalsmatig met enkele honderdduizenden in heel Nederland niet heel omvangrijk is. De Kunstraad en de RvC hopen verder op veel enthousiasme onder Museumkaarthouders.

‘Politiek draagvlak bestaat vooral in de beleidsagenda van de (demissionaire) regering, wederom vooral bepaald door D66’

Adviseren de RvC en de Kunstraad te kiezen voor een opzet die kansrijk is om meer Nederlanders aan te spreken? Nou nee.  ‘Zwarte perspectieven’ moeten centraal staan en de raden willen dat het museum in de beste woke traditie op ‘intersectionele wijze’ onderzoek gaat doen. Verder moet het museum vooral divers en inclusief zijn (lege termen waarvoor door Van Engelshoven wel een heuse Code Diversiteit en Inclusie is opgesteld) en is onder andere de term Gouden Eeuw taboe (want beladen taalgebruik volgens weer een andere richtlijn: Woorden doen er toe.

Politiek draagvlak bestaat vooral in de beleidsagenda van de (demissionaire) regering, wederom vooral bepaald door D66. In 2020 had het ‘Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden’ al aan D66-minister Ollongren van Binnenlandse Zaken geadviseerd dat er een permanent nationaal slavernijmuseum moest komen. NRC schreef op 31 oktober 2021 dat de onderzoekingen van dit college (waar onder andere voormalig voetballer Edgar Davids en rapper Glenn de Randamie (Typhoon) deel van uitmaakten) inhoudelijk flinterdun waren.

De adviescommissie-Weerwind prees nog de verbindende rol aan die een nationaal slavernijmuseum kan vervullen in het onderzoeklandschap, ‘in het bijzonder in Amsterdam, waar onder meer het IISG, de UvA, de VU, The Black Archives en het NiNsee met slavernijstudies bezig zijn.’ Het zijn allemaal organisaties die vergelijkbare standpunten verkondigen en hun financiering ontvangen van de gemeente Amsterdam of van minister Van Engelshoven.

Centraal in alle plannen van de belangengroepen staat dus het heden: aandacht voor de slavernijgeschiedenis dient om vermeende ongelijkheid en racisme in het hier en nu te bestrijden en om genoegdoening en uiteindelijk herstelbetalingen op te eisen. Dat komt al snel neer op een verhaal over één dadergroep (‘witte’ Nederlanders) en één prominente slachtoffergroep (de Afro-Caribische ‘gemeenschap’).

Dieper historisch begrip van de verschijningsvormen van slavernij in de wereldgeschiedenis, de vele verschijningsvormen van slavernij in heden en verleden, verschillen en overeenkomsten met andere vormen van gedwongen arbeid (zoals horigheid en contractarbeid) staan (nog) niet op het programma.

Historicus Han van der Horst suggereerde op 2 november 2021 op BNNVARA-blog Joop.nl een bredere benadering met ook aandacht voor de slavernij van Nederlandse zeevarenden door toedoen van piraten én aandacht voor moderne slavernij, zoals kinderarbeid in derdewereldlanden. Gezien de door adviescommissies en politici gewenste verbinding met het heden is dat geen vreemd idee.

Van der Horst had nog kunnen toevoegen: aandacht voor de slavenhandel door Islamitische (bijvoorbeeld Arabische en Turkse) rijken. Historicus en Elsevier-columnist Geerten Waling schreef op 1 november 2021 op Twitter:

Het is wellicht geen slecht idee om het museum geografisch gezien ver weg te houden van op publiciteit beluste politici uit Amsterdam en Den Haag van GroenLinks, D66, PvdA en activistenpartij BIJ1.

Gaandeweg is een infrastructuur van gesubsidieerde belangengroepen rondom slavernij ontstaan, die in het herdenkingsjaar 2023 de hoofdprijs willen binnenhalen: excuses van de Nederlandse regering en vooral herstelbetalingen. Voor de bemensing van de directie, de raad van advies, wetenschappelijke posities voor het nationale slavernijmuseum zal men waarschijnlijk gaan werven binnen het eigen netwerk. Of zou ook slavernijdeskundige én vaste criticaster Piet Emmer op een uitnodiging mogen rekenen?

De totstandkoming van het slavernijmuseum is tot nu toe een case study in Amsterdamse en Haagse politieke zelfpromotie – door min of meer linkse partijen – op kosten van de rest van Nederland. Een museale voorziening wordt aldus gepolitiseerd, wat negatief kan uitpakken voor de naar eigen zeggen zo gewenste verbinding. De kans bestaat dat de bezoekers wegblijven.

 

Lees ook

Coen de Jong – De politiek draait het dwarse creatieve denken de nek om

Coen de Jong – Zo nestelt ‘Woke’ zich in onze universiteiten

Coen de Jong – Zo dringt de polderlobby ons wokificatie op

 

Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week. Uw steun maakt Wynia’s Week mogelijk. U kunt HIER donateur worden. Hartelijk dank!