Het zat er al aan te komen, maar onder het derde kabinet-Rutte is het officieel geworden: de integratie van immigranten in de Nederlandse samenleving heeft een lage prioriteit gekregen. Sterker nog: bijna niemand heeft het daar nog over. De nieuwe codewoorden zijn ‘diversiteit’ en ‘inclusie’ en die behelzen geen opdracht aan de leden van etnische minderheden, maar een opdracht aan de autochtone Nederlanders. Die mogen trouwens ook niet zo meer heten. Officieel hebben Nederlanders nu een ‘Nederlandse achtergrond’. Of ze zijn ‘witte’ Nederlanders geworden.
Het zijn de kleine dingen die grote verschuivingen zichtbaar maken. Zo wordt er jaarlijks overheidsonderzoek gedaan naar ‘integratie’. In het ‘Jaarrapport Integratie 2004’ ging het over ‘de integratie van migrantengroepen in de Nederlandse samenleving’. In de editie van 2020 was het anders. Nu ging het over ‘de mate waarin mensen met en zonder een migratieachtergrond naar elkaar toegroeien’.
Met het opschuiven van de integratie-opdracht is ook de Nederlandse taal aangepast. Net zoals de Nederlandse geschiedenis is aangepast, of het nou gaat om het koloniale verleden, de Gouden Eeuw of de Tweede Wereldoorlog. Het plan voor het nationale museum voor de Nederlandse geschiedenis is al meer dan tien jaar dood, maar het plan voor het nationale museum voor het Nederlandse slavernijverleden is springlevend.
Vanaf 2015 ging het snel. In NRC Handelsblad verscheen een artikel onder het hoofd ‘Witte mensen moeten eens luisteren’, waarin vier ‘zwarte’ vrouwen in opstand kwamen tegen ‘het vanzelfsprekende uitgangspunt’ dat ‘in de Nederlandse samenleving wit de standaard is’. Een enkele wetenschapper, zoals Maurice Crul, had bedacht dat er een nieuwe tijd is aangebroken. Nederland was nu ‘superdivers’ want in een aantal grote steden waren de autochtonen niet meer in de meerderheid. Crul: ‘Hoe integreren Nederlanders zonder migratieachtergrond in de multiculturele stad of samenleving?’
In 2015 was er weer een bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam, die door de bezetters van het universiteitsgebouw werd aangegrepen om de Surinaamse emeritus-hoogleraar Gloria Wekker op het paard te hijsen als voorzitter van een diversiteitscommissie, die een verregaande aanpassing van de universiteit moest doorvoeren. In hun beleving was Nederland niet meer ‘wit’ maar ‘divers’, en diende de universiteit een ‘afspiegeling’ van die nieuwe werkelijkheid te zijn.
Aan feiten deed Wekkers commissie niet. Net zoals na hen actiegroepen, reclamemakers en politici zouden doen, bleek men bij de ‘afspiegeling’ niet zozeer het Nederland van nu voor ogen te hebben, als wel een afspiegeling van Amsterdam of – liever nog – van de ‘zwarte’ Amsterdamse stadswijk De Bijlmer.
In 2016 publiceerde Gloria Wekker een boek waarin ze iedere blanke – nu witte geheten – op basis van huidskleur en afkomst tot schuldig verklaarde (aan de slavernij, en alles nadien), de blanke er tevens betichtte onder die schuld uit te willen komen en er in één moeite door geen reden zag om er prioriteit van te maken om die ‘witte’, desnoods op termijn, van zijn schuld te verlossen.
Gloria Wekker, zoveel was wel duidelijk, voelde er niets voor om de hefboom van haar nieuwverworven macht – de witte schuld – op te geven. Een jaar later kreeg Wekker de staatsprijs voor de vrouwenemancipatie uit handen van D66-minister Ingrid van Engelshoven, die er de afgelopen jaren alles aan gedaan heeft om het gedachtengoed van Gloria Wekker in Nederland ingang te doen vinden. In het dagelijks leven is Wekker overigens geen lid van D66, maar lid en inspirator van de kleine, overwegend Surinaams-Antilliaanse partij Bij1.
Ingrid van Engelshoven staat niet bekend als een succesvolle minister van Onderwijs, maar is zonder twijfel een succesvolle minister van ‘diversiteit en inclusie’. Het was niet altijd op haar initiatief – soms vallen de dingen samen – maar er kwam in haar tijd als minister in RutteDrie een stroom aan diversiteit en inclusie op gang. Er kwam een herschreven vaderlandse geschiedenis, met – op verzoek van de minister – veel witte schuld.
Daarmee trad Van Engelshoven in de voetsporen van PvdA-minister Jet Bussemaker (kabinet Balkenende4), die een rapport liet schrijven waarin de heldendaden van Marokkanen, Antillianen en andere bewoners van emigratielanden in verband met het Nederland van 1940-’45 werden benadrukt. Niet omdat het historisch juist was, waar opdat de allochtone kinderen van nu zich zouden herkennen in de vaderlandse geschiedenis van toen.
De afgelopen jaren kwam er ook een golf aan nieuwe taalvoorschriften uit de burelen van Van Engelshoven, nu ter afronding van het nieuwe diverse en inclusieve Nederland, waarin geen enkele minderheid, van welke etnische of geslachtelijke aard dan ook, zich meer gekwetst of beledigd hoefde te voelen, maar zich altijd welkom mocht weten.
Ook stelde Van Engelshoven een regeling op om allochtone werknemers te registreren en ze een parallelle stijgroute naar de top van de organisatie te geven. Geheel in lijn met de door Gloria Wekker en anderen uit de Verenigde Staten geïmporteerde ‘identity politics’ dienden groepsmatig als slachtoffers en achtergesteld getypeerden voorrang te krijgen.
Zo waaide er de afgelopen jaren, luid toegejuicht vanaf het Mediapark in Hilversum, vanuit ministeries en directiekantoren, een wolk van diversiteit en inclusie door Nederland. Een veelbelovende nieuwe bedrijfstak is die van de cursussen diversiteit en inclusie die al dan niet verplicht worden voor ambtenaren en andere werknemers. De cursussen zijn uiteraard bedoeld voor wie als blanke autochtoon – man in het bijzonder – nog niet divers en inclusief genoeg was.
De volgers van Gloria Wekker hebben er een goede broodwinning aan. Zoals het handjevol actievoerders tegen Zwarte Piet er niet alleen in slaagde Piet – tegen de wens van de meerderheid in – het straatbeeld uit te krijgen, maar ook altijd bereid is gemeentebesturen te ontzien als ze subsidies krijgen of goed betaalde anti-Piet-lessen mogen verzorgen.
Tot de eeuwwisseling werden allochtonen nog geacht hun eigen taal en cultuur te behouden: eerst omdat ze geacht werden terug te keren naar het herkomstland en zich niet teveel moesten hechten. Vervolgens bleven de meegenomen gewoonten gesubsidieerd, nu omdat het heel lang als racistisch werd gezien om zoiets als kennis van de Nederlandse taal te verlangen. Bovendien waren in het gangbare multiculturele ideaal alle culturen van dezelfde waarde.
Begin jaren ’90 begon het een beetje te draaien. ‘Integratie’ werd gaandeweg het nieuwe codewoord. Premier Ruud Lubbers (CDA) gaf zijn partijgenoot-minister Ernst Hirsch Ballin opdracht de Nederlandse allochtonen moeiteloos het Nederlandse staatsburgerschap ter beschikking te stellen (naast hun Turkse en Marokkaanse, en dergelijke). Er was Lubbers vanuit allochtone kring ingefluisterd dat de integratie van buitenlanders erg zou opschieten als ze niet alleen Nederlander werden, maar ook hun oude nationaliteit mochten houden.
Ook werd onder Lubbers begin jaren negentig de eerste verplichting geïntroduceerd: het inburgeren voor nieuwkomers, later gevolgd door die voor oudkomers en na de eeuwwisseling ook voor huwelijksmigranten die naar Nederland wilden komen.
n de volgende jaren was het patroon niet eenduidig. Enerzijds werden de grenzen strakker bewaakt en de eisen voor immigranten opgeschroefd. Anderzijds waren er ook de hoeders van de multiculturele samenleving, zoals een commissie van oud-politici (Rosenmöller, Dijkstal) die samen met een lid van het Koninklijk Huis (Máxima) ageerde tegen eisen aan immigranten. Of de Amsterdamse burgemeester Job Cohen, die de gesubsidieerde islam als een probate route voor meer integratie zag.
Anderzijds was daar – in 2013-2017 – PvdA-minister Lodewijk Asscher, die Turkse moskeeclubs in de gaten wilde houden – waarna de PvdA’ers Kuzu en Öztürk zich eind 2014 prompt afsplitsten en een eigen partij begonnen. Gloria Wekker-adept Sylvana Simons sloot zich aan, om even later toch een (zeer linkse) voor zowel Surinamers en Antillianen als ook voor geslachtelijke en seksuele minderheden te beginnen.
Moslims waren na ‘9/11’ en ‘Van Gogh’ al zo succesvol in het binnenhalen van baantjes en subsidies, dat het de jaloezie opriep van Surinaamse en Antilliaanse voorlieden: ‘Moeten wij soms ook met bommen gooien?’ zei een van hen in 2006. Zoveel was wel duidelijk: integreren loonde niet, niet-integreren wel. En de dreiging van geweld of een beetje verstoring van de openbare orde ook.
Na 2010 koppelden kleine plukjes Surinaams/Antilliaanse actievoerders hun uit de VS geleerde woke-verhaal aan de eerder zo succesvolle methode van de islam in Nederland. Nergens in Europa kreeg de islam immers zozeer vrij baan als in Nederland. Turkse ministers konden niet geloven dat er in Nederland 500 moskeeën waren – dat zouden ze omgekeerd nooit toestaan. Franse imams noemden Nederland ‘een pakje boter – je snijdt er zo doorheen’.
En nu, in december 2021 is de volgende fase werkelijkheid aan het worden. Ministeries en bedrijven knielen in nederigheid en schuldigheid voor hun vermeende fouten en laten zich aanpraten dat het nu eindelijk tijd wordt om diversiteit te omarmen en minderheden (etnische, maar ook andere) enthousiast welkom te heten en voor hen extra carrièrekansen te zoeken. In de Nederlandse tv-reclame is binnen enkele jaren de ‘zwarte’ de nieuwe standaard geworden – precies als de zo scheve ‘afspiegeling’ van Gloria Wekker beoogde.
Een cruciaal kantelmoment van de afgelopen jaren was het opgeven van Zwarte Piet – al door het kabinet Rutte-2, in 2016. Een handjevol activisten slaagde er in met de historisch onjuiste claim (Piet is een slaaf en een toonbeeld van racisme) en een eveneens verzonnen koppeling aan Amerikaanse fenomenen (zoals ‘blackface’) en het dreigement Sinterklaasintochten te verstoren niet alleen subsidies binnen te halen, maar ook Zwarte Piet te marginaliseren. Inmiddels zijn de eisen van Kick Out Zwarte Piet verscherpt: ook grijze en andere nep-Pieten worden niet meer gepikt.
Minstens zo cruciaal waren de sympathiedemonstraties van Black Lives Matter en Kick Out Zwarte Piet – andere naam, dezelfde personen – naar aanleiding van de politiemoord in mei 2020 op een Amerikaanse zwarte man. Premier Mark Rutte wist al snel te melden dat we ook in Nederland ‘systemisch racisme’ hadden. Eén ding stond vast: ‘wit’ Nederland stond te kijk als een racistisch land, want de premier zei het zelf.
En voort ging het met de nieuwe woke-taal die transgenders ontziet en met de ‘dekolonisatie’ van Indonesië die een wit schuldig proces wordt, net als eerder de herschrijving van de Surinaamse slavernijgeschiedenis.
Autochtoon Nederland heeft zich daar maar naar te schikken, zo lijkt het. Alle leidende politieke partijen en sowieso alle linkse partijen doen er aan mee: aan de verplichting om divers en inclusief te zijn en schuld te bekennen voor alles wat de witte voorvaderen hebben gedaan, ook al hadden die er part noch deel aan.
Wat dat betekent? Het betekent voortdurend met gebogen hoofd en met schuldige blik door het leven gaan, het betekent het accepteren dat immigranten en hun kinderen alsmede transen en genders meer recht van spreken hebben dan de overgrote meerderheid van de bevolking. Het betekent dat vrijheden wordt afgeschaft, want iedereen die zich maar enigszins gekwetst of beledigd voelt krijgt gelijk.
Het betekent dat wie welk slachtofferschap dan ook kan claimen voorgetrokken wordt, wat ook betekent dat de gelijkheid voor de wet verdwijnt en omgekeerd racisme de nieuwe standaard kan worden. En steeds vaker zal het beginnen met geclaimd slachtofferschap, gevolgd worden door subsidies en excuses, monumenten, musea en herstelbetalingen. Want wat succesvol is, daar krijg je meer van.
Het begon er mee dat immigranten hun eigen cultuur en gewoonten mochten houden, dat vervolgens die immigranten en hun kinderen zich moesten aanpassen, al waren ook heel wat politici en dominees van mening dat de integratie ‘van twee kanten’ moest komen. Nu zijn we dus weer een fase verder: nu mogen minderheden, hoe klein ook, eisen dat meerderheden, autochtonen vaak, hun gewoonten, hun feesten, hun taal, hun cultuur en hun wetenschap opgeven. En wie niet achter die fanfare aanholt, krijgt de dringende opdracht om toch maar eens te integreren in de voor hem en haar ongevraagd bedachte, onafwendbare, nieuwe, superdiverse, inclusieve wereld.
Wordt Nederland daar gelukkiger van? Het lijkt van geen belang. Een meerderheid van Nederlanders (ook veel immigranten en hun kinderen) vindt steevast – meer nog dan in andere EU-landen – dat immigranten zich in behoorlijke mate moeten aanpassen. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau van twee jaar geleden blijkt dat de meeste Nederlanders vinden dat allochtonen niet per se mee hoeven te doen aan Nederlandse tradities, maar dat ze die ook niet mogen ‘afpakken’.
De onderzoekers: ‘Men ervaart dat de Nederlandse identiteit onder druk staat.’ Men voelt zich ‘vreemde in eigen land of zegt dat immigranten ‘hun religie opdringen’.’ Opvallend: uit niets blijkt dat het actuele overheidsbeleid ook maar enigszins rekening houdt met deze onderzoeksresultaten.
Net zo makkelijk sloot Nederland zich drie jaar geleden zonder voorbehoud aan bij het Marrakesh-pact van de Verenigde Naties waarin de aangesloten landen zich verplichten tot het ijveren voor meer immigratie en de immigranten recht hebben op alle voorzieningen, uitkeringen, gratis advocatuur, behoud van cultuur en folklore, terwijl het ontvangende land ‘inclusief’ dient te zijn, ‘diversiteit’ dient te promoten en ‘multiculturele activiteiten’ dient te organiseren. Integratie, zoveel was wel duidelijk, dient vooral van de kant van de bestaande ingezetenen te komen. De verplichtingen uit het Marrakesh-pact sluiten naadloos aan op de Nederlandse praktijk.
Vijf jaar geleden zat ik in het radioprogramma ‘Met het Oog op Morgen’. Tegenover mij zat de rapper Gideon Everduim, die later nog statenlid voor Denk zou worden. Everduim liet opvallend transparant weten dat hij en andere activistische ‘Afro-Nederlanders’ het ‘racisme’ onbeschaamd aangrepen voor iets anders: ‘Wij Willen Macht’.
Daar had Paul Schnabel het vaak over, toen deze socioloog twintig jaar geleden directeur was van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Schnabel: ‘Uiteindelijk gaat het er om, wie is er de baas in het land’. Hij had daar wel een idee over. Schnabel, later nog D66-senator, bepleitte herwaardering van ‘het recht van de eerste ingezetene’ en kritiseerde al te veeleisende immigranten. Schnabel: ‘Mensen die eerst vragen als gast binnen te komen en zich vervolgens bemoeien met het huishouden.’
Deze column verscheen eerder op Wynia’s Week. Uw steun maakt Wynia’s Week mogelijk. U kunt HIER donateur worden. Hartelijk dank!