‘De broek van vent staat bol!’ riep ik, wijzend naar de wapperende windzak langs de snelweg. Op de oranje stof stond met zwarte letters VENT.
‘Wat?’ vroeg ze lachend.
‘Dat zeiden we altijd als we langs zo’n bol staande windbroek reden.’
‘Heet zo’n ding een windbroek?’
‘Bij ons wel.’
We reden over de Autoroute du Soleil tussen Parijs en Lyon en de Peugeot 206 incasseerde de zijwind die van de Morvan afrolde. Lella moest bijsturen om de open cabrio in het midden van de rijstrook te houden.
‘We zeiden ook altijd vers bijgezicht. Daar bedoelden we weids vergezicht mee. Als we langs een weids vergezicht reden, dan riepen we: vers bijgezicht!’
‘Grappig,’ zei ze.
We waren de vorige dag uit Amsterdam vertrokken en hadden in Parijs overnacht. We waren onderweg naar Lella’s ouders die sinds hun pensioen in Zuid-Frankrijk woonden. Lella liet de portierraampjes omhoogkomen om een sigaret op te steken. Daarna liet ze de raampjes weer zakken.
‘Hoe oud was je toen jullie in Frankrijk gingen wonen?’ vroeg ze.
‘Elf, twaalf jaar.’
‘En je ging dus niet naar school?’
‘Tuurlijk niet!’
Ze schudde lachend haar hoofd, waarbij haar losse, bruine krullen zachtjes meedeinden.
‘Wat deed je dan de hele dag?’
‘Niets.’
‘Was dat niet saai?’
‘Integendeel!’
Na een geleidelijke afdaling begon de weg weer te stijgen. Lella schakelde terug naar de vier en trok hard op om een colonne vrachtwagens in te halen. Ze had haar korte, bruine laarsjes uitgetrokken en trapte met blote voeten op de pedalen.
‘Gelukkig heeft deze auto nog een uitlaatpijp!’ riep ik boven het grommen van de motor uit. ‘Elektrische auto’s hebben geen ziel; dat zijn rijdende droogtrommels.’
‘Waarom ging je niet naar school?’
‘Dat vond mijn vader niet goed.’
‘En je moeder?’
‘Die gaf me les.’
Ze draaide haar hoofd opzij en keek me door haar zonnebril aan.
‘Maar je moet toch diploma’s hebben?’
‘Die heb je in de misdaad niet nodig.’
Even voorbij Beaune gingen we tanken bij een Total-pomp. Het aanpalende wegrestaurant zag er niet al te afstotelijk uit en we besloten er te lunchen. Lella deed het dak van de 206 dicht, want de mensen waren werkelijk niet meer te vertrouwen, tegenwoordig. Binnen was het druk met vakantiegangers. Geroezemoes en gekletter van bestek. Uit het plafond werd geruststellende muziek verstoven.
‘Les routiers sont sympa,’ zei ik.
We gingen in de rij voor de zelfbedieningscounter staan en na een klein kwartier konden we onze keuze afrekenen; een croque-monsieur voor mij, een croque-madame voor haar en twee express voor allebei. We vonden een tafel aan het raam met uitzicht over het parkeerterrein en schoven de dienbladen van de vorige eters opzij.
Lella had haar zonnebril in haar leren schoudertasje gestopt en ik keek in haar grote, groene ogen die nog groter leken doordat ze haar lange wimpers met mascara opzweepte. Ze had een klein, opkrullend neusje, geflankeerd door kleine archipels van sproeten op haar witte huid. Haar mond was niet groot, maar ze had volle lippen. Haar ovale gezicht werd omkranst door een glorieuze vracht kastanjebruin haar, waarvan de krullen over haar schouders stroomden. Toen ik mijn blik naar het decolleté van haar lange, zandkleurige jurk liet zakken, schudde ze met haar bovenlichaam, waardoor haar borsten gezellig tegen elkaar klotsten. Onder de tafel klemde ze haar benen om de mijne. Ik legde mijn hand op de tafel en ze legde de hare erbovenop.
‘Hou je van me?’
Ze keek me nadenkend aan. ‘Ik denk het wel.’
‘Ik ben benieuwd wat je ouders van me vinden.’
‘Ik ook,’ zei ze.
Ik trok mijn hand terug en begon mijn croque-monsieur aan te snijden. Lella deed hetzelfde met haar croque-madame.
‘Veel te vet, eigenlijk,’ lachte ze.
‘Maar wel lekker.’
‘UHUUU!’ klonk het naast ons. Aan de andere kant van het looppad zaten een oudere man en vrouw tegenover wat hun debiele zoon moest zijn. Het was een uit de kluiten gewassen knaap van een jaar of dertig met een vooruitgeschoven onderlip waar speeksel van afdroop. Lella en ik keken toe hoe de zoon met een lepel in een kom yoghurt sloeg. Het witte spul spatte in het rond. De moeder reikte over de tafel, pakte zijn hand vast en legde hem naast de kom. De zoon keek even onderzoekend naar zijn tot rust gekomen hand.
‘Zou jij zoiets willen?’ vroeg ik aan Lella.
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik liet het weghalen.’
De zoon sloeg een paar keer hard op de tafel. ‘UHUUU!’ brulde hij.
‘Rustig maar, Manfred,’ zei de moeder. Het waren Nederlanders.
Lella en ik probeerden ons op onze lunch te concentreren, maar dat was niet makkelijk.
‘Waarom mocht je niet naar school van je vader?’ vroeg ze.
‘Hij wilde niet dat ik geconditioneerd werd.’
‘En, ben je niet geconditioneerd?’
‘Ik weet niet eens wat geconditioneerd betekent.’
‘Nee, want je hebt niet op school gezeten.’
‘Precies!’
Lella veegde haar mond af aan een servetje, waardoor ze tegelijk haar lach kon verbergen.
‘Maar wat deed je nou echt de hele dag? Ik bedoel, je kan toch niet de hele dag niks doen?’
‘Neuken,’ zei ik. ‘Ik deed neuken.’
Ze zette grote ogen op. ‘Vertel!’
Ik begon te vertellen over het leven met mijn ouders in ons huis op een berg in de Ardèche. Over de Bedford-bestelbus van mijn vader die te breed was voor de bergweggetjes, waardoor je uit het portierraam hangend loodrecht in de afgrond kon kijken. Over de poging om het land te ontginnen met scheppen uit een tuincentrum, waarvan de stelen afbraken als luciferhoutjes toen we de stenige grond ermee te lijf gingen. Over de buren, de boerenfamilie Blachère, die ons te hulp schoten met hun tractor en ploegschaar, waardoor we datzelfde jaar een enorme aardappeloogst hadden. Over de letterlijke schoonheid van het landschap. Over de waterval naast het huis en het kraanwater dat zo zacht was dat je de zeep niet van je handen kreeg. Over de geiten van bovenbuurman Morel die in de bomen klommen en bij het vallen van de avond naar huis werden geroepen. Over de eindeloze zomerdagen die we in ligstoelen onder het metersdikke bladerdak van de wijnrank boven het balkon doorbrachten. Over het oorverdovende gesjirp van de krekels. Over de handgrote spinnen – Lella gruwde even – die zich in de spleten in de natuurstenen muren ophielden. Over een noodweer met tennisbalgrote hagelstenen, waardoor de wijnrank ontbladerd was en het water kniehoog in de kamers stond. Over het dak dat wormstekig bleek en geheel vervangen moest worden. Over de honderden keren dat we over de Autoroute du Nord naar onze geheime Nederlandse adressen reden. Over een vriendin van mijn vader die kwam logeren, waarna mijn vader voor zaken naar Nederland ging en de arme vriendin bij mij en mijn moeder achterbleef. Over mijn moeder die de BBC World Service ontdekte als bron van informatie en verstrooiing. Over de urenlange autoritten die ik met mijn vader door de omgeving maakte en die op een dag naar een bordeel in een naburig dorp voerden. Over mijn grootmoeder die tijdens een logeerpartij in de cave, die speciaal voor haar was verbouwd, een discussie met haar zoon had, waarna hij me bij zich riep en vroeg: ‘Heere, wil jij later dokter worden?’, waarop ik antwoordde: ‘Nee.’
‘Als je ja had gezegd, was je leven misschien anders gelopen,’ zei Lella.
‘Wie weet.’
‘HUUU HUUU!’ brulde de zoon. Hij schoof heen en weer op zijn stoel en duwde tegen de tafel alsof hij niet wist hoe hij moest opstaan. Zijn ouders keken hem onbewogen aan. Ze hadden een overtreffende trap van berusting bereikt.
‘Maar vertel nou over dat neuken,’ drong Lella aan.
Ik vertelde hoe ik op mijn Mobylette over de berg scheurde en alles neukte wat los en vast zat, vooral boerendochters, maar soms ook hun moeders, en een keer zelfs de berg zelf. Dat laatste, daar wilde Lella wel meer van weten. Dus vertelde ik hoe ik, wandelend over een bergpad, werd overvallen door een dermate hevige geilheid dat ik gedwongen was me op de berg te werpen om me te bevredigen.
‘Nou nou, driftig baasje!’ lachte Lella.
Er renden kleine kinderen door het looppad die het misnoegen van de zoon opwekten. Plotseling draaide hij zich naar hen om en begon met een schrikwekkend gezicht te brullen. De kinderen stoven krijsend weg.
‘Ik denk dat je beter de riem, Flip,’ zei de moeder.
‘Ja,’ zei de vader.
Uit een reistas haalde hij een zware stalen hondenketting. Terwijl de zoon protesterend zijn hoofd schudde, bevestigde hij een brede leren halsband om diens nek. Daarna ging hij weer zitten en trok de ketting strak aan.
‘Maar wat kon je nou beginnen zonder schooldiploma’s?’ vroeg Lella.
‘Dat wil ik je wel vertellen, maar dan moet ik je vermoorden.’
‘Nou, doe dan maar niet.’
‘Het belangrijkste is dat ik toch nog goed terechtgekomen ben.’
‘Als schrijver van foute boeken. Voor een Belgische postorderuitgeverij.’
‘Ik schrijf nostalgische romans voor een nostalgisch publiek. Over kameraadschap op het slagveld onder soldaten die helaas aan de verkeerde kant stonden, maar daar niets aan konden doen.’
‘Je verheerlijkt het fascisme!’
‘Wat moet je er anders mee?’
Lella keek uit het raam naar het stampvolle parkeerterrein, waar het metallic blauwe dak van de 206 blonk in de zon. Ze begon snuivend met haar neusje te trekken.
‘Ruik jij het ook?’ vroeg ze.
Ik knikte en samen keken we naar de zoon. Diens ouders hadden het ook geroken.
‘Het toilet?’ vroeg de moeder.
‘Ja,’ zei de vader.
Met de zoon als een brullende arrestant tussen hen in verlieten ze de eetruimte, een persistente poeplucht achterlatend.
‘Echte liefde,’ zei ik.
‘Gekkenwerk,’ zei Lella.
Ik wapperde met een hand voor mijn gezicht en Lella keek op haar horloge.
‘Zullen we gaan?’ vroeg ze.
In de hal was het gebrul van de zoon uit de toiletten te horen.
‘Effe pissen,’ zei ik.
Lella ging naar buiten en ik keek haar na toen ze naar het parkeerterrein liep. De bruine krullen deinden op haar rug, haar heupen wiegden als een schip op de golven en haar laarsjes klikklakten op het asfalt, terwijl haar lange jurk rond haar benen danste. Ik prees me gelukkig en ging naar de toiletten.
De vader had zijn colbertjasje uitgetrokken en de mouwen van zijn overhemd opgestroopt. Hij was bezig de zoon diens luier uit te trekken, terwijl de moeder deze met de ketting in bedwang hield. De andere toiletbezoekers deden alsof er niets te zien was.
Ik ging voor een plasbekken staan van waar ik het gebeuren goed kon observeren. Tegelijk dacht ik aan de dingen die ik met Lella wilde doen. Ik wilde haar overhalen om een omweg via de Ardèche te maken, zodat ik haar op een stil plekje kon nemen in het land van mijn jeugd. Met het gesjirp van de krekels in mijn oren.
De vader had de zoon diens luier uitgetrokken en ging op zoek naar een plek om zich ervan te ontdoen. De prullenbak bij de wastafels was propvol met papieren droogdoekjes en hij legde de luier erbovenop.
Als we een stil plekje gevonden hadden, het liefst op een berg met een vers bijgezicht, dan zou ik Lella voorover laten buigen met haar handen rustend op de gloeiende kofferbak. Ik zou haar jurk omhoogtrekken en over haar rug draperen. Ik zou haar broekje omlaag en over haar laarsjes heen trekken. En daarna zou ik achter haar knielen en haar blanke billen kussen.
De vader had een rol toiletpapier uit een van de WC’s gehaald en hurkte achter de zoon om hem af te vegen. Deze moest diarree hebben gehad, want het liep tussen zijn benen. Terwijl hij hem kalmerend toesprak, haalde de vader de ene prop toiletpapier na de andere over de benen en de billen van de zoon. Opeens galmde er een schetterend geluid door de betegelde ruimte en spoot een wijd uitwaaierende straal diarree tussen de bibberende billen vandaan en trof de vader vol in het gelaat.
‘Oh, Flip!’ riep de moeder uit en sloeg een hand voor haar mond.
‘HUUU HUUU!’ deed de zoon en voor het eerst klonk het als een lach.
Langzaam kwam de vader overeind. Zijn hele gezicht en de voorkant van zijn overhemd waren met diarree bedekt. Aarzelend ging zijn hand naar zijn bril en nam deze af. De brillenglazen hadden twee witte gebieden in een gebruind gezicht achtergelaten.
‘Even mijn bril afspoelen,’ zei hij.
Ik had genoeg gezien. Bovendien werd de stank ondraaglijk. Ik sloot mijn gulp en liep naar buiten. Waar stond de 206 ook alweer? Ik liet mijn blik over de zee aan autodaken gaan, maar kon het metallic blauwe dak niet vinden. Ik liep langs de geparkeerde auto’s tot ik bij een lege parkeerplaats kwam, waarop een mij bekende koffer stond. Geen wonder, het was mijn eigen rolkoffer.
Bravo, dacht ik. Het was me weer eens gelukt. Dit was de zoveelste vrouw die ik met mijn rare praatjes had weggejaagd. En niet zomaar een vrouw, maar de beste, de liefste, de mooiste, de tolerantste en normaalste vrouw die ik ooit had ontmoet. Goed gedaan, jochie.
Ik keek in de richting van de uitrit. Lella moest al goed op weg zijn. Had het zin om haar te bellen? Om haar achterna te reizen? Hoe zou ze reageren als ik vanavond bij het huis van haar ouders zou opdagen? Ik zette het idee meteen van me af. Ik was haar echt kwijt.
Toet toet! Ik keek over mijn linkerschouder. Lella zat achter het stuur van de 206, waarvan ze het dak had ingeklapt. Ze trok haar zonnebril omlaag en knipperde met haar wimpers. Ik zette mijn koffer weer in de 206 en ging naast haar zitten.