Zelden heeft een boek voor verschijnen zoveel opschudding veroorzaakt als De Zeven Vinkjes van Joris Luyendijk. Toen het boek op Twitter werd aangekondigd verbaasde ik me over de geliktheid van de titel, met name over het getal ‘zeven’, dat ook zo vaak door andere bestsellerauteurs in de non fictie-sfeer wordt gebruikt. (Het kwam me meteen op een bitse reactie van Luyendijk te staan.)
Met mijn commentaar suggereerde ik dat Luyendijk een uitstapje heeft gemaakt naar het genre populair zelfhulp- annex adviesboek, wat ik jammer zou vinden, want van zijn boeiende boeken waarin hij eigenhandig de journalistiek, de parlementaire pers en de bankenwereld ontleedt, heb ik genoten. Al vinden anderen dat hij zijn inzichten wel érg parmantig rondstrooit en de milieus, kringetjes en branches in kwestie wat al te waanwijs op het hakblok legt. Zelf heb ik dat ambitieuze, die drang om in z’n eentje een hele wereld te ontmaskeren, altijd aantrekkelijk gevonden. Hij betoont zich daarbij vooral een afstandelijke antropoloog in plaats van een hartstochtelijke journalist, die zich laat opvreten door de waan van de dag. Maar wat is daar mis mee als het tegendraadse en relevante observaties oplevert?
Getuige de ophef rond zijn nieuwe boek heeft Joris opnieuw een neus gehad voor een wereld die naar buiten toe nog ongebroken lijkt maar, bij nadere inspectie, wellicht op instorten staat: de wereld van de wat hij noemt ‘zeven vinkjes’: man, wit, hetero, VWO-Gymnasium, universiteit, minstens een hoogopgeleide of welgestelde ouder en minstens één in Nederland geboren ouder. (Aan alle zeven ben ik ‘schuldig’.)
De werkelijk interessante vraag is welk motief er nu precies aan ten grondslag ligt om je zo pontificaal tegen je eigen ‘soort’ of ‘klasse’ af te zetten. (Hebben we hier te maken met een verlate, intellectuele puberteit?) En het wordt nog interessanter omdat andere ‘Zeven Vinkjes’-mannen als Sander Schimmelpenninck en Rutger Bregman min of meer hetzelfde lijken te doen: ze bespeuren een moreel failliet of diepgaand ongemak met betrekking tot ‘hun soort’ en besluiten ogenschijnlijk de vlucht naar voren te nemen; door los te breken van wie-ze-zijn en van de associaties die ze als lid van een groep met zich mee torsen.
Neoliberale opiniemarketing onder de vlag van het tegendeel, dát is de nieuwe sport!
Hoe deemoedig Luyendijks lichaamstaal zondag bij Buitenhof ook was, en hoe ruiterlijk hij foutieve passages over en tegenover mevrouw Kroes ook toegaf, wat hem tegelijkertijd ongrijpbaar en – zeker bij dit boek – onuitstaanbaar maakt is dat hij suggereert met zijn ‘Zeven vinkjes’-inzichten te zijn toegetreden tot een voorlijke wereld waar wij, sukkels, nog niet zijn aanbeland, maar via zijn nieuwste boek een toegangsticket voor kunnen kopen. In die voorlijke wereld is Twan Huys ‘minder geschikt’ om een goede interviewer te zijn, aldus Luyendijk. En kan Mark Rutte geen goede premier zijn omdat hij hardnekkig weigert zijn ‘witte onschuld’ af te leggen.
Waar Luyendijk, kortom, lange tijd de uitdager was van onterecht voor zoete koek geslikte zekerheden, en ze op een vasthoudende manier liet wankelen dreigt hij nu de gedaante van de ziener, de goeroe, aan te nemen die op grond van een administratieve vinkjesscore meent het land te kunnen herinrichten en het personeelsbeleid in Den Haag te kunnen perfectioneren, met Gloria Wekker als zijn oppergoeroe.
Een verergerend gevalletje Jezuscomplex?
De tragiek van Luyendijk en van de gretigheid waarmee Buitenhof hem aan het woord laat, is dat de schrijver/antropoloog en de redactie van dit programma elkaar – over ieders hoofd – de maat nemen over wie de meeste aanspraak mag maken in die prachtige, voorlijke wereld zonder vooroordelen en zonder discriminatie te mogen rondlopen. En elkaar in een moralistisch één-tweetje aan het aftrekken zijn. Terwijl buiten de studio de ‘afgehaakten’ van paycheck naar paycheck strompelen.
Lees ook van Hans van Willigenburg: