Op zaterdag 12 februari 2022 werd in Mian Channu in Pakistan een man gestenigd door een menigte van 300 mensen omdat één medewerker van een moskee verklaard had dat de man een Koran in brand had gestoken. De medewerker vertelde dit tegen omstanders en belde vervolgens de politie. Voordat de politie ter plaatse kwam werd de man op de grond gegooid en ingesloten door de menigte, die voornamelijk uit jonge moslimmannen leek te bestaan. De menigte begon van dichtbij stenen op hem te gooien. Ook werd hij geslagen met stokken en grote takken. Het tafereel werd door veel mensen gefilmd. De politie verklaarde een poging te hebben gedaan om de man te ontzetten, maar de agenten die dat probeerden werden volgens de politie ook bekogeld. De menigte hing het lichaam van de man op aan een boom. Ik wil drie punten maken naar aanleiding van deze vreselijke gebeurtenis.
In de eerste plaats leert het ons dat de Pakistaanse menigte kennelijk één getuigenis aannam als waarheid. Ogenschijnlijk was er voor deze mensen geen hoor- en wederhoor nodig, maar kon er direct een vonnis worden uitgesproken en voltrokken. Door de aanwezigen zelf. Als het verhaal van de politie klopt, dan werd de uitvoering van de straf kennelijk belangrijker gevonden dan een eerlijk proces. Vanuit ons westerse perspectief is dat absurd, maar vanuit orthodox perspectief is dat zo gek nog niet: wie de islam ‘beledigt’ – de Koran wordt gezien als Allah’s letterlijke woord – dient immers te worden gestraft. Wie een Koran verbrandt is geen moslim meer en wordt gezien als een afvallige. De afvallige dient gedood te worden.
Dat leidt tot het tweede punt dat ik wil maken. De menigte vindt het in brand steken van een Koran kennelijk zo erg dat iemand daarvoor gedood mag worden. Nee, de persoon moet zelfs gedood worden; gedood in de naam van Allah. De menigte voert in haar ogen een goddelijk bevel uit.
In de derde plaats dienen we ons te beseffen dat godslastering in sommige landen nog steeds strafbaar is. In moslimlanden heeft dat soms vergaande gevolgen. Wie de Koran of profeet Mohammed ‘beledigt’ is zijn of haar leven niet zeker. Het is goed om te beseffen dat het probleem rondom de moordpartij in Mian Channu niet slechts bij de menigte zit. Het zou namelijk kennelijk oké zijn geweest om de man strafrechtelijk te vervolgen – en om al dan niet de doodstraf uit te voeren – als de staat dat had gedaan, in plaats van een boze menigte. Het is dan niet het resultaat van de lynchpartij die als verwerpelijk wordt gezien (het overlijden van de man), maar de wijze waarop dat heeft plaatsgevonden (ondermijning van de staat).
Het doden uit naam van God heeft een barbaarse, onderontwikkelde of achtergebleven, lading. Het getuigt van een niet-verlicht, onwetenschappelijk denken. Dat maakt het niet minder gevaarlijk en wellicht zelfs complexer om te bestrijden. Het heeft dan namelijk weinig nut om uit te leggen dat Mohammed mogelijk nooit heeft geleefd en dat we op basis van de beste kennismethode er zelfs van uit moeten gaan dat Allah niet bestaat.
Het is belangrijk om te blijven beseffen dat mensen in landen als Pakistan een andere, potentieel zeer gewelddadige, kijk op de waarheid en moraal hebben dan wij. Voor de moordende menigte is Allah de enige waarheid en zijn weg de enige juiste. Als we deze mensen niet kunnen overtuigen van hun ongelijk dienen we ze zoveel mogelijk te bestrijden. Voor zulke moslims, die bereid te zijn om geweld te plegen voor hun religie, dient geen plaats te zijn in onze samenleving. Wie tot Allah, of een andere misplaatste bovennatuurlijke entiteit, wil bidden moet dat vooral doen, maar geweld en onderdrukking mogen niet worden toegestaan.
De gestenigde man heeft echter niets aan het voorgaande; hij is niet meer. Laat zijn overlijden dan een aanleiding vormen om onze banden met orthodox islamitische regiems, zoals in Pakistan, te heroverwegen. We dienen de godslasterende strafbaarstellingen in zulke landen te veroordelen. Islam dient – net zoals alle andere religies – ‘beledigd’ te kunnen worden.
Lees meer van Bart Collard: