Beoordeel neutraliteit en onpartijdigheid van BOA’s op basis van hun gedrag en handelingen, en niet op basis van het dragen van een religieus symbool of religieuze kleding. Daartoe roept het College voor de Rechten van de Mens minister Yeşilgöz van Justitie en Veiligheid op. De aanname dat mensen die zichtbaar religieus zijn hun functie niet onpartijdig kunnen uitoefenen is stigmatiserend en bovendien niet effectief.
In een rechtsstaat is het belangrijk dat ambtenaren neutraal optreden. Dat wil zeggen dat zij in hun werk geen ongeoorloofd onderscheid maken op grond van afkomst, godsdienst of levensovertuiging, politieke opvatting, geslacht of welke grond dan ook. Neutraliteit betekent dus vooral dat ambtenaren hun werk objectief en onpartijdig doen. Zij moeten de Nederlandse wetten en regels op dezelfde manier toepassen op iedereen.
Minister Yeşilgöz van Justitie en Veiligheid wil dat het uniform voor BOA’s dezelfde neutraliteit, landelijke uniformiteit en herkenbaarheid krijgt als politie-uniformen. Daarbij is volgens haar geen plaats voor religieuze symbolen. De minister wil met de VNG in gesprek over een richtlijn voor BOA’s waarin deze neutraliteit en landelijke uniformiteit en herkenbaarheid van het BOA-uniform worden geborgd. Daarmee gaat de minister mee met de wens van de Tweede Kamer, die zich in december 2021 uitsprak tegen het dragen van een hoofddoek door BOA’s. Een aantal gemeenten wil echter BOA’s wel toestaan een hoofddoek, keppeltje of tulband te dragen.
De minister laat met haar uitspraken blijken dat het dragen van religieuze kleding of symbolen de acceptatie van het gezag van politieagenten of BOA’s zou kunnen aantasten. Het gaat dus vooral om de vrees voor de manier waarop het publiek zal reageren op dit soort symbolen. Het College waarschuwt ervoor dat beslissingen over kledingvoorschriften voor deze ambtenaren niet enkel gebaseerd moeten worden op dergelijke (mogelijke) publieksreacties. Achter die publieksreacties zit namelijk de discriminerende aanname dat als je laat zien religieus te zijn, je niet op een neutrale en onpartijdige manier kunt handelen. Terwijl de kern van het discriminatieverbod juist is dat mensen moeten worden beoordeeld op hun feitelijke handelen en gedrag en niet op veronderstellingen gebaseerd op hun uiterlijke kenmerken.
Een verbod op het dragen van religieuze symbolen of kleding zal in de praktijk vooral vrouwen en meisjes treffen die het dragen van een hoofddoek als een religieuze plicht zien. Als neutraliteit op zo’n manier wordt uitgelegd dat religieuze kleding niet is toegestaan, sluit hen dat uit van functies waar het dragen van een uniform bij hoort. Een grote groep vrouwen wordt hiermee geschaad in hun maatschappelijke participatie en economische zelfstandigheid.
In een werving- en selectieprocedure voor de functie van BOA dient de gemeente als werkgever te onderzoeken of een sollicitant voldoet aan de functie-eis van onpartijdigheid in handelen en gedrag. In dat geval is neutraliteit en onpartijdigheid een eis die voor alle ambtenaren geldt, ongeacht hun religie en ongeacht of die religie zichtbaar is in kleding of symbolen. In andere landen heeft men een oplossing gevonden door bijvoorbeeld een hoofddoek te ontwerpen die bij het uniform past.
College voor de Rechten van de Mens