Dit is de bekentenis van senator Ferd Goud, over de verdwijning van een jonge politica. Een verhaal dat zich grotendeels afspeelt in de geheime gangen en de verborgen kelders van het Binnenhof, dat de komende jaren is gesloten. In dit vijfde deel beschrijft Goud een opmerkelijke Prinsjesdag, waar Greetje zich (samen met Berndt) in de kijker weet te spelen. Goud is druk met de formatieperikelen – en Greetje zorgt in haar eerste debat voor opschudding in de Tweede Kamer.
Met Prinsjesdag was het feest in de Eerste Kamer. In de Wandelgang aan de Binnenhofzijde stonden in de ochtend de ramen al vroeg open en van overal uit het gebouw werden stoelen aangesleept. Familie van de senatoren (vooral kleinkinderen) rende en schreeuwde door de gangen, waar op andere dagen rust heerste. In afwachting van de Gouden Koets, die deze middag de Koningin en de prins naar de Ridderzaal zou brengen. De feestelijke sfeer werd gevoed met oranje taartjes voor iedereen, geserveerd door de bodes in de Hall. Tussen de Wandelgang en Hall stond het borstbeeld van Johan de Witt, die ooit werd vermoord door een volksgericht dat door de Oranjes was georganiseerd.
Aan het begin van de ochtend kwamen de leden van de liberale fractie bij elkaar in de Handelingenkamer, waar wij altijd vergaderden. Een ruimte waarvan de wanden tot aan het plafond waren gevuld met boeken, die alle teksten bevatten die in de beide Kamers in bijna tweehonderd jaar waren uitgesproken. Na een korte toost zwermden alle leden uit over het gebouw. De dames van de fractie droegen hoedjes; de mannen liepen in jacquet. Een afspraak waar ik me nooit aan heb gehouden, ik droeg altijd mijn vertrouwde kloffie. Niemand heeft me hier ooit op aangesproken; men begreep blijkbaar dat het deze wetenschapper niet paste om in zo’n beklemmend tenue aan te treden.
Greetje zou pas later die week in de Kamer worden geïnstalleerd. Daarom was ze niet uitgenodigd voor Prinsjesdag, wanneer de leden van zowel de Eerste als de Tweede Kamer samenkomen in de Ridderzaal, om daar het staatshoofd de plannen te horen voorlezen voor het komende jaar. Inhoudelijk was het dit keer geen grootse bijeenkomst, omdat na deze verkiezingen een nieuw kabinet moest worden geformeerd, dat ook weer nieuwe plannen zou maken. Maar Prinsjesdag diende ook een ander doel. Dit was een moment om te zien en vooral gezien te worden. Een dag dat Haagse politici allerlei bestuurders en belangenbehartigers ontmoetten uit het hele land – en een praatje konden maken met de ambassadeurs van de andere landen.
Alle Kamerleden mochten een gast meenemen naar de Ridderzaal en Greetje had zich laten uitnodigen door Berndt. Om aan haar eisen te voldoen had mijn vriend een gedaantewisseling moeten ondergaan. Zijn anders zo goddeloos vloekende, fel gekleurde kleding was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een zwart en grijs jacquet. En dat was nog niet alles: Berndt was afgevallen en hij droeg een nonchalant maar verzorgd baardje. Zijn donkerblonde krullen stonden niet langer naar alle standen van de wind, maar leken plotseling een eigen wil te hebben. Het was Greetje zowaar gelukt om van Berndt niet alleen een presentabele, maar zover ik kon zien zelfs mooie man te maken.
Kort voor het vertrek naar de Ridderzaal verscheen Greetje zelf in onaardse schoonheid. In de drukke Hall weken mensen als vanzelf uiteen en vielen gesprekken stil, langs de weg die zij aflegde naar Berndt, die trots als een pauw bij ons zitje op haar stond te wachten. Een donkerblauwe en fluweelachtige jurk omsloot haar vrouwelijke vormen. De stijlvolle kleding werd onderbroken door een opzichtige halssnoer. Zulke dure juwelen maken een vrouw snel goedkoop, maar aan Greetje gaven ze juist iets sacraals, alsof deze schaamteloze schoonheid voor haar was bedoeld. Bij Berndt aangekomen fluisterde die iets in haar oor, waarna zij hem toelachte en stevig bij de arm nam.
Het Binnenhof was volgestroomd met publiek, op de tribunes die over de lengte van het Binnenhof waren neergezet voor de gebouwen van de Eerste en Tweede Kamer. Leden van de verschillende onderdelen van de krijgsmacht waren aangetreden in ceremonieel tenue. De media stonden strategisch opgesteld op de hoek bij de Ridderzaal, waar alle Kamerleden langs moesten voordat zij via een zijingang de middeleeuwse zaal konden betreden. De officiële ingang aan de voorzijde moest vrij blijven voor de koets en het Koninklijke paar. Ik had geen gast en geen familie en kon daarom vanuit een open raam in de Wandelgang het beloofde spektakelstuk van Greetje in alle rust aanschouwen.
Aan deze kant van het Binnenhof zag ik de eerste senatoren met hun gasten achter de militairen langs naar de Ridderzaal lopen; aan de overkant deden de Tweede Kamerleden hetzelfde. Het middenterrein, omgeven door de militairen in historische uniformen, bleef leeg en open voor de komst van het staatshoofd. Plots zag ik tussen de tribunes door Greetje en Berndt gearmd uit het gebouw van de Eerste Kamer komen. Ze liepen langs de militairen en schreden vervolgens samen recht over het Binnenhof, in de richting van de camera’s van de fotografen en de tv, die schuin aan de overkant stonden. Tijdens de verkiezingscampagne was Greetje een bekendheid geworden en hier en daar op de tribunes begonnen mensen te applaudisseren.
Gedurende hun tocht zwol het applaus verder aan. Greetje liep mooi en waardig en nam alle aandacht soeverein in zich op; Berndt liep een stap achter haar en leek zich met zijn houding minder goed raad. ‘De prinses en haar paladijn’, was mijn eerste gedachte, maar direct besefte ik hoe unfair dit was. Greetje leek van nature te weten hoe het werkte en begreep dat op het Binnenhof de regels werden gemaakt – en dat je die regels daarom ook naar je hand kon zetten. Op een vanzelfsprekende wijze nam ze daarbij Berndt bij de hand. Het was egoïstisch van me om te denken dat de verwaaide levenshouding, die ik zo in mijn vriend waardeerde, ook voor hemzelf de beste zou zijn.
Terwijl Greetje zich op de hoek van de Ridderzaal liet interviewen – en Berndt lachend om zich heen bleef kijken – besloot ik mijn eigen weg te gaan. Achter de militairen door, en voorbij de media, liep ik naar de achterkant van de Ridderzaal. Vooraf aan de komst van de Koningin was daar in de oude Kelderzaal een receptie, waar alle genodigden op haar geluk konden toosten. Een uitgelezen moment voor heel bestuurlijk Nederland om te lobbyen. Berndt stond even later te praten met een groepje bestuurders uit de provincies. Daarna zag ik Greetje naast Roodhuijsen staan, in een gezelschap van ambassadeurs. De mannen waren zeer uitgelaten, dit werk kon je wel aan Greetje overlaten.
Een scherpe bel riep ons naar binnen en in groepjes betraden de leden en genodigden de middeleeuwse zaal. In het midden de troon, vanwaar de Koningin zo direct de Troonrede zou uitspreken en op deze manier het parlementaire jaar zou openen. Dit jaar waren niet de plannen van dit demissionaire kabinet, maar was de formatie van een nieuwe regering het gesprek van de dag. Door de uitslag van de verkiezingen was het dit keer beter om met de sociaaldemocraten te regeren. Van de linkse collega Thijssen had ik begrepen dat de verhoudingen tussen de fracties in de Tweede Kamer de afgelopen jaren serieuze schade hadden opgelopen. Annemijn had me laten weten dat het geen kwaad kon als ik eens met enkele van onze mensen ging praten – en die middag had ik al een paar afspraken staan.
Na afloop van de Troonrede liep ik samen met Berndt over het Binnenhof, terug naar de Eerste Kamer. Zo aanwezig als Greetje en hij zojuist waren geweest, zo anoniem liepen Berndt en ik hier nu. De zon was verdwenen en wolken deden de temperatuur dalen. De militairen waren vertrokken en het publiek was zich aan het verwijderen. Journalisten stonden recht voor de uitgang van de Ridderzaal alle bekende politici op te wachten en Greetje hoorde daar ook bij. ‘Meneer Verschueren, ik zag u op tv!’, hoorde ik Frits roepen, de bewaker van de Eerste Kamer, die voor de ingang weinig ceremonieel een sjekkie stond te roken. ‘Dan bent u de enige’, lachte Berndt. ‘Ja’, gaf ook Frits toe: ‘Mevrouw Grooteboer is wel de ster van de dag.’
Terwijl Berndt naar binnen ging voor een feestelijke lunch, stak ik het Binnenhof over naar de oude ingang van de Tweede Kamer, voor mijn afspraak met twee weerspannige liberale Kamerleden. Dit was de ingang van de oorspronkelijke Tweede Kamer, vanaf 1815. In de voormalige balzaal, met de nep marmeren muren. Waar de Kamer vergaderde tot de ingebruikname van het huidige Kamergebouw in 1992. Via de koninklijke trappen die ooit naar de oude Kamer leidden kon je nu naar de bovenverdieping van het A-gebouw, waar de liberalen huisden. Ik noem deze trappen ‘koninklijk’, omdat langs de wanden de portretten hingen van onze vorsten: Willem I, II en III, en koningin Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Maar vooral vanwege de vreemde troon die halverwege deze trappen op een plateau was gezet: een oude zetel die hier misplaatst stond te zijn.
In tegenstelling tot de stijlvolle troon in de Ridderzaal deed deze oude troon kitscherig aan, met het hardrode fluweel en de goudkleurige poten en enorme baldakijn met Disneyachtige kroon, van rode stof en vergulde materialen. Deze troon had in de negentiende eeuw in de oude Tweede Kamer gestaan, zodat de Koning zijn parlement kon bezoeken, maar dat hadden de Willems nauwelijks gedaan. In 1904 was de troon in een kelder gezet en hier had het meubel zestig jaar stof gevangen. Daarna had men de troon in arren moede maar op dit plateau gezet. Terwijl ik de trap opliep, op weg naar mijn afspraken, zag ik een liberaal Tweede Kamerlid zijn kind op de troon zetten en snel een foto maken. Ik groette hem weinig hartelijk, mijn manier om hem te laten weten dat wij zo niet met ons verleden omgaan.
‘Meesters, wat moet ik zeggen?’, vroeg Greetje toen ze zich een paar weken later op een dinsdagochtend weer eens neervlijde in ons zitje in de Hall. Debatteren was niet Greetjes sterkste kant, dat was wel gebleken in het ‘klasje’– of het opleidingsinstituut van de partij. Binnenkort was in de Tweede Kamer de begroting van economische zaken. Greetje was op zoek geweest naar uitvluchten, tot een backbencher in de fractie zei dat het beter was als een meer ervaren woordvoerder dit debat zou doen. Na deze bedreiging van haar positie kon ze niet meer duiken en moest ze wel aan de bak. Het was haar maidenspeech, of haar eerste bijdrage, waarbij het de gewoonte was dat je niet door andere Kamerleden zou worden geïnterrumpeerd – hoewel die deze neiging vaak toch niet konden onderdrukken.
‘Welke beschuldigingen van de oppositie vind je het meest vervelend?’, vroeg Bernt. ‘Dat ze mij elitair vinden, omdat ik bij de liberalen zit. Dat zij voor de gewone mensen zouden opkomen, alleen maar omdat ze links zouden zijn,’ antwoordde Greetje. ‘Dan ga je het over gewone mensen hebben’, meende Berndt, in een moment van helder politiek inzicht. Je moet je niet verdedigen tegen aanvallen van tegenstanders, maar hun woorden omarmen en tegen hen keren. Greetje als de liberaal voor de gewone man, dat leek ons wel wat. De volgende middag bracht Greetje koffie en broodjes en spraken we urenlang op de kamer van Berndt. Ze stelde voortdurend vragen en maakte aantekeningen in haar notitieboek. Ze schreef een gedurfde spreektekst, die ik vond getuigen van veel lef, zeker als je bedenkt hoeveel kritiek ze nog zou krijgen in de fractie. Het debat deed ze mooi en met talent voor improvisatie.
23 oktober
Wat een bitches (m/v). Ferd heeft gelijk als hij zegt dat je vrienden niet in je eigen fractie zitten.
Ontzettend goede en leuke voorbereiding gehad met de meesters voor de spreektekst voor de begroting, op de kamer van Berndt. Die mij heel goed aanvoelt ook al is hij niet van de liberale partij. Het is een schatje, van het materiaal waar goede vaders van worden gemaakt. Zonder hem had ik dit allemaal niet gedurfd.
Daarna brak de pleuris uit in de fractie. Dat dit zo niet kon en zo niet mocht. Dat dit populistisch was en geen spreektekst was voor een begroting en niet paste bij onze partij. Toen er eenmaal eentje begon te blaten gingen alle schaapjes los. Dat ik te nieuw was en nog lang niet klaar was voor zo’n inhoudelijk debat. Dat dit geen algemene beschouwingen waren en ik niet moest denken dat ik de fractievoorzitter was.
Onze fractievoorzitter is op dit soort momenten geen held. Hij wist dat ik met Ferd had overlegd, maar hield z’n mond tot iedereen klaar was met klagen. Toen zei hij dat er in de fractie veel ‘zinnige dingen’ waren gezegd ‘waar ik mijn voordeel mee kon doen’. En dat iemand van communicatie vast bereid was om nog eens samen naar de spreektekst te kijken.
Communicatie is er vooral om te voorkomen dat je ook maar iets zegt dat kleur of smaak heeft. Berndt vergeleek de afdeling communicatie met de oude huishoudschool, waar meisjes vooral leerden dat ze al het eten kapot moesten koken tot een smakeloze brei, omdat dit beter en gezonder voor ze zou zijn.
Ik heb het heel anders aangepakt en Annemijn de tekst maar eens laten lezen en die vond het een prima stuk. ‘Echt een maidenspeech voor jou’, zei ze nog. Daarna heb ik van die hele communicatie of van niemand in de fractie nog iets gehoord.
Het blijft natuurlijk doodeng, maar de tips en truuks van Ferd geven wel houvast. Goed voorbereiden en veel lezen, maar dat deed ik altijd al. Tijdens het debat precies luisteren naar wat er gezegd wordt en vooral naar het ritme van het debat, dan voel je wanneer je iets moet zeggen. Ook dat ben ik gewend van mijn eerdere werk, tijdens de onderhandelingen met die ondernemers. Net als de tip dat je niet alleen moet letten op wat er wordt gezegd maar vooral hoe dat wordt gedaan. De sfeer. Ferd was het met me eens dat mijn ervaringen als tafeldame helemaal geen slechte voorbereiding waren voor de politiek.
Morgen is de begroting. De meesters hebben beloofd dat ze komen kijken!
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergadering van woensdag 24 oktober
(…)
Voorzitter: ‘Het woord is aan mevrouw Grooteboer en dit is haar maidenspeech. Mevrouw Grooteboer!’
Dank u, mevrouw de voorzitter. Nadat ik ben gekozen tot volksvertegenwoordiger heb ik er plotseling een heleboel vrienden bij gekregen. Vertegenwoordigers van de werkgevers en de vakbonden en van alle grote bedrijven en belangrijke organisaties. De ene lobbyist heeft zijn kaartje nog niet afgegeven of de andere staat al klaar. Ik kan overal op bezoek en met iedereen uit eten en ze kunnen me allemaal precies vertellen wat ik hier in deze zaal moet zeggen en wat voor voorstellen ik het beste zou kunnen doen. Als ik wil zullen ze me graag op weg helpen en kunnen ze teksten leveren en weten ze nog wel een journalist die aandacht zou willen besteden aan het onderwerp en natuurlijk ook aan mijn persoon.
Allemaal aardige mensen voorzitter, waar ik leuke gesprekken mee heb gehad en die me ook van alles hebben geleerd. Vooral dat je als Kamerlid zelf moet blijven nadenken en je eigen weg moet durven gaan. Vandaag doe ik dat ook, de eerste keer dat ik spreek in deze zaal, over de begroting van economische zaken. Tussen al die mensen die bij mij langskwamen om te praten en te lobbyen ontbrak iets: de ondernemers, daar gaat het toch om bij economische zaken? Echte ondernemers. Gelukkig weet ik hier wel iets van, want ik kom uit een familie van gewone ondernemers. Van tuinders die wel weten wat werken is. Ik werd ook zelf ondernemer, in de modellenwereld, waar ik mijn eigen weg moest vinden en mijn eigen geld heb verdiend.
Dit land draait op gewone ondernemers, op mensen die iets nieuws willen doen en bereid zijn om daarvoor risico’s te nemen. Dan bedoel ik niet de bestuurders van enorme bedrijven, die doen nooit iets nieuws en nemen zelden risico’s, in ieder geval niet persoonlijk. Voor hun is er altijd wel ergens een functie met een mooi inkomen en een aardige bonus. Liberalisme is voor mij niet opkomen voor de bestaande belangen, maar juist ruimte bieden voor de toekomst, voor het andere en het nieuwe. Opkomen voor mensen die het lef hebben om iets te ondernemen, het maakt me niet uit wat. Iets durven voor je geld, of voor je idealen.’
(De heer Pope roept vanuit de zaal.)
De voorzitter: ‘Meneer Pope, vragen graag alleen via de interruptiemicrofoon. U weet dat opmerkingen vanuit uw stoel geen onderdeel zijn van het debat en niet in de Handelingen worden opgenomen. Oh nee, dit is de maidenspeech van mevrouw Grooteboer, dan mag u haar sowieso niet meer onderbreken.’
(De heer Pope roept nogmaals vanuit de zaal.)
Mevrouw Grooteboer: ‘Mevrouw de voorzitter, de heer Pope mag mij altijd onderbreken, want hij deed al aan politiek toen ik nog geboren moest worden. Ik kon niet goed verstaan wat hij riep, maar het klonk instemmend. De heer Pope is een echte socialist, en ik hoop dat ik hem niet te veel beledig als ik zeg dat hij ook een echte ondernemer is, als één van de weinige mensen in deze zaal. Iemand die zo lang als ik mij kan herinneren gewone mensen bij elkaar haalt om samen met hun acties te voeren. Niet om subsidie te vangen, maar om iets te verbeteren. Daar kan ik alleen maar diep respect voor hebben. Ik denk niet dat wij het in de toekomst vaak met elkaar eens zullen zijn, maar ik hoop wel dat wij nog mooie debatten met elkaar zullen voeren.’
Voorzitter: ‘Daar zie ik ook naar uit! Gaat u verder.’
Mevrouw Grooteboer: ‘De vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, of het grootkapitaal, zoals meneer Pope dat geloof ik liever noemt, stonden bij mij aan de deur, maar ze waren niet de enigen. Ik heb ook de lobbyisten gehad van de gemeentes tot de provincies; van het onderwijs tot de zorg; van de auto-industrie tot het OV; van milieu- tot mensenrechtenbewegingen, van wapenhandel tot ontwikkelingssamenwerking; van de media tot de universiteiten; van de energie en van de boeren en zelfs die van het modellenwezen.’
(Gelach vanuit de zaal.)
‘Voordat ik Kamerlid werd wist ik echt niet dat er zoveel lobbyisten bestonden, die allemaal hun geld verdienen met mij uit te leggen wat goed is voor de mensen. Ik heb ze geduldig aangehoord en ze daarna de volgende vraag gesteld: wie die mensen nou zijn namens wie ze zeggen te spreken? Of ik hun namen en hun adressen zou kunnen krijgen, zodat ik zelf eens bij ze langs kan gaan? Voorzitter, het is me niet gelukt, ik heb niet één telefoonnummer gekregen. Het ziet er naar uit dat hier in Den Haag wel heel veel belangen worden vertegenwoordigd, maar geen echte mensen. Gewone mensen die hier niet elke dag rondlopen of niet iemand kunnen betalen om dat voor hun te doen.
Ik zie dat een aantal collega’s zit te draaien op hun stoel. Mevrouw de voorzitter, ik geloof dat mevrouw Helsema mij graag een vraag wil stellen.’
Voorzitter: ‘Dan moet mevrouw Helsema nog even wachten, want dit is uw maidenspeech, dan is de afspraak dat u niet geïnterrumpeerd kunt worden.’
Mevrouw Grooteboer: ‘Ook naar de debatten met mevrouw Helsema kijk ik erg uit en ik snap dat ze vragen heeft. Ik geloof dat ik ook wel weet wat voor vragen dat zijn. Hoezo gewone mensen? Wie zijn dan die hardwerkende mensen waar wij liberalen het zo graag over hebben? Of ik een definitie zou kunnen geven van gewone mensen? Misschien wil mevrouw Helsema weten of ik namen en adressen kan leveren?’
(Mevrouw Helsema knikt instemmend.)
‘Gewone mensen zijn mensen die zichzelf ‘gewoon’ noemen en dat zijn er heel veel. Misschien niet zoveel bij de groene partij, maar wel in de rest van het land. Ik zou mevrouw Helsema willen uitnodigen om later vandaag eens samen te gaan winkelen, even verderop in de straat. Dan kunnen we de mensen die we daar tegenkomen vragen of ze zichzelf gewoon vinden.’
Voorzitter: ‘Ha, dat lijkt me heel gezellig!’
Mevrouw Grooteboer: ‘Maar mevrouw de voorzitter, u bent natuurlijk ook van harte welkom! En laten we tussen het winkelen door de mensen die we in de winkelstraat tegenkomen ook eens vragen of ze al die lobbyisten die hier rondlopen kennen en of ze denken dat die hun belangen goed vertegenwoordigen? Of zij het eens zijn met wat die lobbyisten ons allemaal te zeggen hebben? Laten we dat eens onderzoeken!
De gewone ondernemers en de gewone werknemers, gewone mensen waar hier aan het Binnenhof zo vaak over wordt gesproken, maar naar wie veel te weinig wordt geluisterd. Ik wil de komende tijd proberen om beter naar hen te luisteren en hun stem hier te laten horen. Mensen die niet links of rechts zijn, of liberaal of groen of socialist. Wel mensen die gewoon hun leven willen leven en gewoon hun best doen en van ons vragen om de dingen zo goed mogelijk te regelen.
Mensen die hier niet altijd de aandacht krijgen en niet overal subsidie voor krijgen en niet worden genoemd in de beleidsstukken. Mensen die zichzelf ook niet terugzien op het journaal. Mensen die ons zien op tv, of over ons lezen in de krant en denken: Waar hebben ze het toch over? Waar zijn ze toch mee bezig? Waarom gaat het daar nou nooit eens over mij?’
(…)
In de zesde aflevering van Verdwijning op het Binnenhof is het voetbalavond in de Eerste Kamer. Goud beschrijft hoe hij de minister verrast en hoe Berndt een in alcohol gedrenkte bekentenis deed.