Binnen Washington D.C. lijkt een steeds beter georganiseerde beweging van politici, donoren, en denktanks die een terughoudend buitenlandbeleid willen voeren. De groep wil minder Amerikaanse bemoeienis met Europa en Afrika, maar sommigen blijven haviken als het om China gaat.
De groep wordt in het Congres aangevoerd door senator Rand Paul uit Kentucky. Paul leidde afgelopen week de Republikeinse oppositie tegen het steunpakket voor Oekraïne van 40 miljard dollar. Met in totaal elf Republikeinse tegenstemmen was de groep niet met genoeg op het pakket tegen te houden, maar liet Paul wel zien medestanders te hebben. Paul deed in 2016 mee aan de Republikeinse voorverkiezingen. Net als zijn vader Ron Paul, die in 2008 en 2012 deelnam, profileerde hij zich als een principiële libertariër. Een isolationistisch buitenlandsbeleid was voor beide mannen ook toen een belangrijk speerpunt.
De politici staan in nauw contact met een aantal conservatieve en libertarische denktanks en pressiegroepen, zoals de Heritage Foundation, het Cato Institute, en Concerned Veterans for America. Wat de groepen gemeen hebben is dat ze geloven dat Amerikaanse bemoeizucht in het buitenland op de lange termijn het landsbelang schaadt. Zo heerst er onvrede over het besluit van de Biden-regering om door te gaan met een vredesmissie in Somalië. Trump had de VS hier grotendeels uit teruggetrokken. Ook zijn er zorgen over de groeiende Amerikaanse verplichtingen in Europa, en de uitbreiding van de NAVO. Wel bestaan er zorgen over de groeiende invloed van China, en de uitdaging die dit land vormt voor de Verenigde Staten.
De buitenlandpolitiek van president Trump kan bij veel van deze organisaties op goedkeuring rekenen. Als er na de tussentijdse verkiezingen meer met Trump sympathiserende Republikeinen in het Congres zitten, groeit ook de invloed van deze denktanks. Een van de activiteiten waar een Heritage Foundation zich mee bezig houdt, is het opleiden en plaatsen van beleidsmedewerkers op relevante posten. Dit is ook hoe andere lobbygroepen achter de schermen aan invloed winnen. Zo kwamen in 2000 ook veel ”neoconservatieve” beleidsmedewerkers en ambtenaren naar het Witte Huis, ook al viel president Bush aanvankelijk niet tot hun kampt te rekenen. Deze stroming wilde juist meer Amerikaanse interventie, zogenaamd om democratie te verspreiden. De aanwezigheid van deze neoconservatieve medewerkers vertaalde zich na 9/11 in een ommezwaai in het buitenlandbeleid, en de oorlogen in Afghanistan en Iraq. Of het werk van de isolationisten een soortgelijke verandering teweeg zal brengen, zal nog moeten blijken