Op 15 april stelde Wybren van Haga (Groep Van Haga) vragen aan minister Yeşilgöz van Justitie over het uitsluiten van Hart voor Den Haag/Groep De Mos bij een eventuele coalitie. Ondanks dat Hart voor Den Haag/Groep De Mos met negen zetels de grootste werd in Den Haag, wil geen enkele Haagse partij met Hart voor Den Haag/Groep De Mos samwerken in een college. Dit omdat fractieleider Richard de Mos nog steeds door het OM wordt verdacht van ‘corruptie’, waaraan hij zich schuldig zou hebben gemaakt tijdens zijn wethouderschap.
Van Haga stelde aan de minister onder andere deze interessante vraag:
“Deelt u de mening dat het stelselmatig uitsluiten van partijen niet bijdraagt aan het herstellen van vertrouwen in de politiek? Zo ja, hoe gaat u één van de redenen van de lage opkomst bij verkiezingen oplossen? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorde?”
Het antwoord van de minister is toch een soort van ‘ja, die mening deel ik’, al wordt een en ander, uiteraard, vakkundig verborgen in ambtelijke mist:
“Het is op zichzelf voorstelbaar dat het in de beleving van sommige kiezers afbreuk zou doen aan het vertrouwen in de politiek indien bepaalde partijen naar hun mening al dan niet stelselmatig zouden worden uitgesloten. Het is echter niet aangetoond dat dit – zo hier al sprake van is – een reden zou zijn voor een lage opkomst bij verkiezingen. De minister van BZK heeft onlangs een onderzoek aangekondigd naar de oorzaken van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart jl. De resultaten van dat onderzoek worden na het zomerreces naar de Kamer gestuurd.”
Vraag 1: Bent u bekend met het bericht ‘Haagse informateurs: geen coalitie te vinden met partij Richard de Mos’ (1)?
Antwoord op vraag 1: Ja.
Vraag 2: Wat vindt u van het feit dat volgens de informateurs “het na meer dan twee en een half jaar nog altijd lopende strafrechtelijke onderzoek” de hoofdreden is?
Antwoord op vraag 2: Die conclusie is aan de informateurs, op basis van de in Den Haag gevoerde gesprekken. Het is niet aan de leden van het kabinet om een reactie te geven bij de redenen waarom politieke partijen op gemeentelijk niveau wel of niet met elkaar willen samenwerken.
Vraag 3: Deelt u de mening dat de ‘zaak’ jegens De Mos & Co door het getreuzel van het openbaar ministerie (OM) is verworden tot een politiek proces, zeker gezien het feit dat partijen als D66, PvdA en GroenLinks de beschuldigingen van het OM misbruiken als vehikel om de partij van De Mos uit te sluiten?
Antwoord op vraag 3: Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting niet door juridische maar door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in strafrechtelijke onderzoeken. Het OM neemt deze beslissingen zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een rechtsstaat. Van een politiek proces is dan ook geen sprake.
Vraag 4: Bent u bereid het OM tot spoed te manen inzake de afronding dan wel het seponeren van de ‘zaak’? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Antwoord op vraag 4: Als ik mij zou bemoeien met een onderzoek door tot spoed of seponering te manen zou ik mij direct bemoeien met een individuele zaak. Dit staat op gespannen voet met de eigenstandige bevoegdheid van het OM in individuele zaken, waarin het OM onafhankelijk van politieke inmenging moet handelen.
Vraag 5: Verstaat u het stelselmatig uitsluiten van partijen als onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Zo nee, kunt u beantwoorden hoe u die nieuwe bestuurscultuur voor ogen heeft en hoe we de nu uitgesloten partijen wel omarmen?
Antwoord op vraag 5: De bestuurscultuur gaat – zonder hier uitputtend te zijn – over de verhouding tussen overheid en burgers en tussen bestuur en volksvertegenwoordiging.Het is verder in alle gevallen aan de desbetreffende politieke partijen om naar eigen inzicht aan te geven met wie zij willen samenwerken en met wie niet en op grond waarvan, waarbij opvattingen in de loop van de tijd kunnen veranderen.
Vraag 6: Deelt u de mening dat het stelselmatig uitsluiten van partijen niet bijdraagt aan het herstellen van vertrouwen in de politiek? Zo ja, hoe gaat u één van de redenen van de lage opkomst bij verkiezingen oplossen? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Antwoord op vraag 6: Het is op zichzelf voorstelbaar dat het in de beleving van sommige kiezers afbreuk zou doen aan het vertrouwen in de politiek indien bepaalde partijen naar hun mening al dan niet stelselmatig zouden worden uitgesloten. Het is echter niet aangetoond dat dit – zo hier al sprake van is – een reden zou zijn voor een lage opkomst bij verkiezingen. De minister van BZK heeft onlangs een onderzoek aangekondigd naar de oorzaken van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart jl. De resultaten van dat onderzoek worden na het zomerreces naar de Kamer gestuurd.1
Vraag 7: Deelt u de mening dat het begrip onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt in de zaak De Mos & Co met voeten getreden wordt? Zo ja, wat gaat u doen de heer de Mos en zijn partij de helpende hand te reiken?
Antwoord op vraag 7: In Nederland geldt het principe dat eenieder onschuldig is, tot het tegendeel wordt bewezen. Dat geldt ook in de door u genoemde zaak. Om welke redenen partijen wel of niet met elkaar willen samenwerken is een zaak van die partijen. Het kabinet kan zich niet bemoeien met de collegevorming in de gemeente Den Haag.