Dit is een repost, ter nagedachtenis aan Meindert Fennema die 12 juni 2023 op 77-jarige leeftijd overleed. Dit artikel werd voor het eerst hier gepubliceerd op 26 december 2015.
De Christmas Carol van Charles Dickens gaat over christelijke barmhartigheid en Scrooge staat symbool van het gebrek daaraan. Hij leeft alleen voor zichzelf, dat wil zeggen voor zijn bankrekening. Hij is de eigenaar van een counting house. Charles Dickens levert met zijn Christmas Carol een moralistische kritiek op het opkomend kapitalisme. Scrooge weigert iets voor de armen te geven want er is toch een armenwet? En er zijn toch armenhuizen? Het is Kerstavond 1843.
Gedurende de gehele 19e eeuw was de armenzorg een zaak van particulieren, ook al waren die particulieren vaak georganiseerd in kerkelijk verband. Men kan dus ook zeggen dat armen collectief werden verzorgd, maar niet door de overheid. De relatie tussen individu en collectief was toen nog zeer hecht. De netwerken waarmee het individu in het collectief verknoopt was, waren voor iedereen zichtbaar: het meest in de wekelijkse kerkdienst, waar de plaats die je had correspondeerde met de plaats die je innam. Ook de financiële bijdrage die je leverde aan de armenzorg was voor iedereen zichtbaar. In strikte zin was die bijdrage vrijwillig, maar voor degenen die het af lieten weten was de sociale sanctie niet gering.
Die armenzorg beperkte zich niet tot de kerken. Mijn Friese grootouders, die anarchisten waren en dus onkerkelijk, hadden in de Eerste Wereldoorlog een jongetje in huis die in Rotterdam honger geleden had. Mij grootouders waren arm, maar ze hadden een slagerij en een moestuin, dus te eten was er genoeg. Ik kwam pas te weten dat zij een economische vluchteling in huis hadden gehad tijdens de begrafenis van mijn grootmoeder, in 1970. Bij het graf stond een oude man te huilen. Hij was dat Rotterdamse jongetje geweest.
Maar, vroeg ik mij veel later af, hoe kwam die jongen bij mijn grootouders terecht? Niet via de kerk, want dat waren mijn grootouders geen lid van. Ook niet via de overheid. Het contact moet, denk ik achteraf, via de anarchistische beweging tot stand gekomen zijn. Een broer van mijn grootvader was timmerman in de landbouwcoöperatie Walden die door Frederik van Eeden was opgericht. Van Eeden behoorde ook tot de oprichters van de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit, die zich ten doel stelde landbouwgrond in gemeenschapshanden te brengen.
De oprichtingsvergadering van de Vereniging vond plaats in september 1901 op Walden. Onder de initiatiefnemers bevond zich ook de schrijver Nescio. Mijn grootvader richtte in 1904 in Wijnaldum een afdeling op van de Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit. In doos met brieven en ansichtkaarten die beppe achterliet vonden wij en kaart uit Den Haag met het standbeeld van Spinoza die pake haar in 1901 gestuurd had. Pake moet in Walden geweest zijn voor een vergadering. Het is vast via deze netwerken geweest zijn dat het Rotterdamse bleekneusje in Wijnaldum verzeild geraakt was.
Had ik misschien die familiegeschiedenis in mijn achterhoofd toen ik mijn vrouw voorstelde ons tuinhuisje te beschikking te stellen voor een Syrische vluchteling? Dat huis was al eens bewoond geweest door vrouw uit de regio Kennemerland die vol idealen naar een ecocommune in de Pyreneeën was getrokken en berooid terugkeerde: een illusie armer, maar een kind rijker. Zij stopte bij iedereen in Aerdenhout een briefje in de bus waarin ze om woonruimte vroeg. Zij kwam in ons tuinhuisje wonen met haar zoontje van 5 en verbleef daar anderhalf jaar tot ieders tevredenheid.
Dat moet ook met een echte vluchteling kunnen, dachten wij. Maar dat viel tegen. Het contact met de gemeente verliep moeizaam, ook al was ik een oud-raadslid. Nee de gemeente ging daar niet over. Nee, het was niet bekend wat de regelingen waren. Nee, burgemeester en wethouders waren nog in onderhandeling met het COA over het aantal op te vangen vluchtelingen.
Iemand van Vluchtelingenwerk reageerde afhoudend. “Wij raden dat af. De meeste vluchtelingen zijn getraumatiseerd, daar krijg je problemen mee.”
Op mijn vraag wat ik dan wel kon doen was het antwoord: taallessen of maatschappelijke begeleiding. Toen ik antwoordde dat ik dan liever aan maatschappelijke begeleiding deed kreeg ik te horen dat ik me wel moest realiseren dat dat héél veel tijd kostte. Uiteindelijk werd ik, na enig aandringen, op een wachtlijst geplaatst.
Er waren meer vrijwilligers dan statushouders in Bloemendaal. Dat bleek een landelijke trend. Het aantal mensen dat iets wil doen voor vluchtelingen is groter dan het aantal vrijwilligersplaatsen dat door Vluchtelingenwerk en door het COA gecreëerd wordt. Er is kennelijk een soort arbeidsmarkt voor vrijwilligers, waarop zich een percentage werklozen bevindt. De dominee die ik opbelde om te vragen of zijn kerk geen rol kon spelen bij de particuliere opvang van vluchtelingen antwoordde mij dat die gedachte nog niet bij hem opgekomen was.
Rondvraag leerde dat het COA er alles aan doet om particuliere opvang te ontmoedigen. Marli Huijer, denker des vaderlands, vertelde mij dat zij in Nijmegen een AZC bezocht, waar een van de vluchtelingen een naaimachine gekregen had. Hij had al snel een goed lopende zaak met al die lotgenoten die kleren gekregen hadden in slechts twee maten: te groot en te klein. De kampleiding vond dat naaiatelier van de ondernemende vluchteling geen goed idee. Zij deden er alles aan om die naaimachine weer buiten het AZC te krijgen.
Een kennis vertelde mij dat ze met een doos Engelstalige boeken naar een AZC ging, maar onverrichterzake terugkeerde. Die boeken waren niet welkom omdat er niet voor elke vluchteling in het Centrum een boek was en dat kon voor verdelingsproblemen zorgen. “Het gaat”, zoals de directeur van het COA, Gerard Bakker, in de Volkskrant uitlegt, “om duidelijkheid. Duidelijkheid is leidend in dit proces.”
Wij hebben de barmhartigheid genationaliseerd en heel efficiënt georganiseerd. Dat heeft grote voordelen. Zo kan Nederland meer vluchtelingen opvangen, zeker, en ze worden ook steeds gelijker behandeld, zeker, en de overheid heeft meer controle op ze, zeker, en de kosten van opvang zijn waarschijnlijk lager.
Er zijn sinds de Eerste Wereldoorlog, toen Nederland tijdelijk een miljoen Belgische oorlogsvluchtelingen opving, nog nooit zoveel vluchtelingen opgevangen als in de laatste 25 jaar. Alleen al in het jaar 1994 ving Nederland 50.000 Joegoslavische vluchtelingen op. In dat jaar werd ook het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers ingesteld. Het COA werd, geheel in de geest van de tijd, een zelfstandig bestuursorgaan. En in de geest van diezelfde tijd moest de directeur van het COA, Nurten Albayrak, in 2011 aftreden, omdat zij zichzelf een salaris had toegemeten dat ver boven de Balkenende-norm lag en ook privé in een te dure dienstauto reed.
Ja, er wordt goed verdiend aan de vluchtelingenopvang, maar dat gebeurt dan ook heel professioneel. Volgens het CBS woonden er in 2004 nog 76.000 voormalig Joegoslaven in Nederland. In de hele periode 1995-2015 zijn er door het COA ruim 700.000 vluchtelingen opgevangen.
Ter vergelijking. Het totaal aantal Joodse vluchtelingen dat tussen 1933 en 1940 naar Nederland kwam bedroeg tussen de 35 en 50.000. De Nederlandse joodse gemeenschap richtte zelf organisaties op om vluchtelingen op te vangen. Veel vluchtelingen kwamen in Amsterdam terecht, waar verreweg de meeste joodse Nederlanders woonden. Daar werd in 1933 het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen opgericht. Vertegenwoordigers van dit comité overlegden met de Nederlandse overheid over het toelatingsbeleid voor vluchtelingen.
Een deel van de Joodse vluchtelingen werd opgevangen in kampen, zoals het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork. Dit barakkenkamp was gebouwd met geld van de joodse gemeenschap. De Nederlandse overheid hield zich afzijdig. Wel probeerde de overheid de stroom van Joodse vluchtelingen in te dammen.
Wij moeten dus constateren dat wij in de afgelopen 25 jaar veel meer vluchtelingen hebben opgevangen dat in de jaren ’30 vorige eeuw. Dat dat in goede banen geleid is, is voor een niet gering deel te danken aan de professionalisering van het COA. Bovendien is door Vluchtelingwerk heel veel aan de particuliere begeleiding gedaan. 9000 vrijwilligers en 600 betaalde krachten geven statushouders juridische en maatschappelijke hulp.
Stichting Vluchtelingwerk was een eerste stap naar de verstatelijking van de vluchtelingenopvang. De organisatie werd opgericht in 1979, toen verschillende kerkelijke en politieke organisaties actief waren in de vluchtelingenopvang. Deze organisaties verenigden zich op verzoek van de overheid in een Stichting, om gezamenlijk te kunnen helpen bij de opvang van gevluchte Chilenen en Vietnamese bootvluchtelingen. Dat verzoek van de overheid ging gepaard met de belofte van een ruime subsidie.
De Chileense vluchtelingen waren mogelijk de laatsten die in Nederland werden opgevangen in politieke netwerken. Bij de opvang van communistische Chilenen speelde de toenmalige CPN nog een belangrijke rol. De socialistische en anarchistische vluchtelingen werden geholpen door de vakbeweging. Het Vrije Volk schreef destijds het meest over Chileense vluchtelingen, gevolgd door het Dagblad De Waarheid. Volgens Kirsten Penders waren de Chilenen onze knuffelallochtonen.
Inderdaad, ik herinner mij dat in de jaren zeventig veel meisjes uit mijn vriendenkring een Chileens vriendje hadden. Maar naast die meisjes speelde de overheid een centrale rol bij de opvang van Chileense vluchtelingen. Op universiteiten en in lokale overheidsorganisatie werden arbeidsplaatsen gecreëerd speciaal voor Chilenen. Dat was ook relatief gemakkelijk omdat bijna alle Chileense vluchtelingen een academische opleiding hadden. Dat was lang niet altijd het geval met de Vietnamese bootvluchtelingen die vooral via kerkelijke netwerken werden opgevangen, waardoor zij veel meer dan de Chilenen buiten de randstad terecht kwamen. In totaal waren dat er 18.000.
Achteraf moet men vaststellen dat de Chilenen de laatste groepen vluchtelingen waren die in Nederland opgevangen werden in een netwerk van gelijkgestemden. Links maakte zich sterk voor de Chilenen, rechts voor de Vietnamezen, die immers het slachtoffer waren van de communistische machtsovername.
De Tamils die in 1985 naar Nederland kwamen hadden geen politieke of religieuze vrienden in Nederland. En dat gold ook voor de vluchtelingen uit het voormalige Joegoslavië. Er waren in Nederland weinig mensen die zich op voorhand met de Bosniërs verwant voelden. De opvang van Joegoslavische vluchtelingen werd een nationale plicht en dus ook door de overheid ter hand genomen. De Bosniërs waren bovendien, anders dan de Chilenen en Vietnamezen niet het slachtoffer van een politiek/militaire coup, maar van een bloedige burgeroorlog die een etnisch-religieuze achtergrond had. Gevolg was dat Nederlanders relatief weinig inzicht hadden in de achtergrond van individuele vluchtelingen.
Gevolg daarvan was ook dat er ook individuen meekwamen die zich schuldig gemaakt hadden aan mensenrechtenschendingen of gewone criminelen waren. In 1990 werd Tineke van de Klinkenberg – oud-wethouder van Amsterdam namens de CPN – ontslagen als directeur van een asielzoekerscentrum in Amsterdam, omdat zij bij de minister had geklaagd over een aantal gewelddadige incidenten van ‘criminele elementen’ onder de asielzoekers. Toen dat naar buiten kwam werd zij door het stichtingsbestuur van racisme beschuldigd en ontslagen.
Dat was het begin van een periode waarin de opvang van vluchtelingen geheel een taak werd van de overheid en de discussie over de opvang van vluchtelingen een politieke kwestie werd. Die politisering was al begonnen met Janmaat, die in 1982 tot verbijstering van iedereen in de Tweede Kamer werd verkozen. Zijn programma was geheel gericht tegen de immigratie. Aanvankelijk van Surinamers, Turken en Marokkanen die niet als vluchteling naar Nederland kwamen, later keerde hij zich ook tegen de Joegoslaven. Dat leverde hem in 1994 drie zetels op. Janmaat beschouwde zich als ‘staatsnationalist’ in tegenstelling tot het ‘volksnationalisme’ van het Vlaams Blok.
In een interview zei Janmaat: “Elke vluchteling kost ons, laten we zeggen: tweehonderdduizend gulden? En hoeveel zullen er dit jaar binnenkomen? Honderdduizend? Dat kunnen we toch niet opbrengen?”
Deze op zichzelf realistische uitspraak (ook al was het getal 100.000 overdreven) werd door de media als een vorm van racisme beschouwd.
Vanaf begin jaren negentig werd er dus een publiek debat gevoerd over de mogelijkheid en wenselijkheid van de opvang van vluchtelingen die niet het slachtoffer waren van politieke repressie, maar van etnische zuiveringen en burgeroorlog.
De asielzoekerscentra worden door de centrale overheid gebouwd op door haar aangewezen plaatsen. Dat leidt tot verzet. In 1990 wordt er in De Waarheid gewag gemaakt van protesten in Middelburg, “die niet gericht zijn tegen de vluchtelingen op zich, maar tegen het grote aantal, nl 275.”
De protesten tegen de te grote aantallen zouden aanhouden. In het Groningse Nuis verloor de PvdA bij de lokale verkiezingen “mogelijk omdat de PvdA zich inzette voor de komst van een asielzoekerscentrum.”
In Sellingen werd de bouw van een asielzoekerscentrum afgeblazen. “Sellingen had al 75 asielzoekers en voor de komst van nog eens 350 was geen draagvlak”
De bevolking van Staphorst verzette zich eveneens tegen de komst va 275 asielzoekers, ook al vond men dat vluchtelingen geholpen moesten worden. Om dezelfde reden kwam er geen asielzoekerscentrum in Appelscha. De Leeuwarder Courant kopte op 15 juni 1994: “Niet meer asielzoekers in Tytsjerksteradiel.”
In 1991 waren in Leeuwarden de eerste tegels door de ramen van het asielzoekerscentrum gegooid. In maart 1994 wordt een asielzoekerscentrum in aanbouw beklad met leuzen als ‘White Power’ en ‘Jan-Maat’. In september 1994 werd in het asielzoekerscentrum in Goes brand gesticht. Twee weken later werd het beschoten. In diezelfde septembermaand kreeg de 45 jarige W.O. uit Musselkanaal een half jaar gevangenisstraf voor een aanslag op het asielcentrum aldaar. In november 1994 werd er in het Friese Bergum een brandbom door de ramen van een asielzoekerscentrum gegooid. Ook in Wijk aan Zee werd brand gesticht in een asielzoekerscentrum. In januari 1995 gebeurde hetzelfde in Lunteren.
Wat opvalt als we deze gebeurtenissen vergelijken met die van de afgelopen maanden is dat het geweld dat nu plaats vindt tegen het lokale gezag gericht is en niet zozeer tegen de asielzoekerscentra. Alleen in Woerden werd op 12 oktober een asielzoekerscentrum aangevallen door een groep met bivakmutsen die vuurwerk naar binnen gooide. Geert Wilders reageerde op de aanslag in Woerden op twitter: “Daders hard aanpakken”.
Maar veel vaker worden de autoriteiten belaagd. In Oranje was dat de staatssecretaris, bij wie een woedende vrouw voor de auto sprong. Zij werd hardhandig verwijderd. De vrouw raakte gewond en werd door het Vara-programma Pauw uitvoerig aan het woord gelaten. In Oranje waren al 700 asielzoekers gevestigd en er zouden nog 700 bijkomen. De bewoners van Oranje hadden daarover niets te zeggen. De vrouw, Hilde van der Heide, werd het symbool van het verzet tegen de ongelimiteerde en ongevraagde plaatsing van asielzoekers. Mevrouw van der Heide had geen enkel probleem met de opvang van asielzoekers, zei ze bij Pauw, ook niet in haar dorp maar niet in zulke hoeveelheden.
In Enschede werd luidruchtig geprotesteerd tegen de komst van een asielzoekerscentrum. Ook in Steenbergen was er fel en soms gewelddadig protest tegen de komst van zeshonderd asielzoekers, maar ook dat protest richtte zich tegen de autoriteiten. Het meest spectaculair was echter de bestorming van het gemeentehuis in Geldermalsen, waar de gemeenteraad vergaderde over een centrum voor 1500 asielzoekers. Veertien mensen werden aangehouden wegens het gooien van stenen en vuurwerk. Bij het optreden van de ME raakte een vrouw zwaar gewond. De raadsvergadering moest worden geschorst.
In nrc.next van 18 december vraagt Kees Versteegh zich af waarom de asielzoekerscentra zo vreselijk groot moeten zijn. Het COA zegt daar zelf over: “Op een grotere locatie is de bedrijfsvoering effectiever. Het komt de beheersbaarheid, leefbaarheid en veiligheid ten goede. We zijn in staat hier een team op te zetten van professioneel opvangpersoneel, beveiliging, facilitair personeel en medische zorg.”
Het COA krijgt niet betaald per AZC, maar per asielzoeker. Grootschalige opvang wordt daardoor goedkoper. Van de tien AZC’s met een capaciteit met meer dat 1000 asielzoekers liggen er negen in de provincies Groningen, Drenthe, Gelderland, Flevoland, Brabant en Limburg. Slechts één ligt er in de randstad (Alphen aan de Rijn). Een kleine 40 AZC’s hebben een capaciteit van 500 tot 1000. Slechts vier daarvan liggen in de Randstad.
Het financieringsmodel leidt dus tot grootschalige opvang in landelijke gebieden, waar grond en voorzieningen goedkoop zijn. Ook bestuurlijk gezien heeft grootschalige opvang voordelen. “Grote locaties”, schrijft Kees Versteegh “helpen de overheid om de – nog steeds – grote en snelle toestroom van vluchtelingen beheersbaar te houden. Wethouders hebben liever ruzie met één wijk waar een groot centrum komt, dan met drie wijken waar kleinere centra zijn gepland. Politiekorpsen houden liever één groot centrum in de gaten, dan een aantal kleintjes.”
Maar de externe effecten van zulke grootschalige opvang worden verontachtzaamd. Wat zijn die externe effecten?
– In de eerste plaats heeft het platteland heeft te maken met een onevenredig grote opvang van vluchtelingen. Dat versterkt het wantrouwen van het platteland tegen de stad, in het bijzonder tegen Den Haag.
– In de tweede plaats is het verstorend element van grootschalige opvang in de sociale structuur bij kleine gemeentes veel groter dan bij grote gemeentes.
– In de derde plaats zij de meeste bewoners van perifere gemeentes veel armer dan de die in de randstand. Er is berekend dat de 25 procent armste gemeentes drie keer zoveel vluchtelingen opvangen dan de 25 procent rijkste gemeentes.
– In de vierde plaats is de kans op botsingen tussen de asielzoekers onderling in grote asielzoekerscentra groter dat in kleine centra. Verveling bestaat overal maar een combinatie van grootschaligheid en maatschappelijk isolement is gevaarlijk.
– In de vijfde plaats is de kans op integratie van de asielzoekers in de Nederlandse maatschappij veel geringer dan in een kleinschalige opvang.
– En ten zesde, en daar wil ik wat verder op ingaan, wordt de kennismaking met asielzoekers beperkt tot een zeer klein deel van de autochtone bevolking. De overgrote meerderheid van de Nederlanders ziet asielzoekers alleen op TV en dan meestal in extreme omstandigheden. De discussie over de opvang van asielzoekers krijgt daardoor een sterk ideologisch karakter met kwaadaardige insinuaties enerzijds en goedkoop moralisme anderzijds.
Omdat vrijwel niemand van de spraakmakende elite nog met asielzoekers te maken heeft, wordt de informatie over asielzoekers vrijwel geheel geproduceerd door verslaggevers en onderzoeksjournalisten die veelal met een vooropgezette mening interviewen. Daarbij blijkt dan dat de formule van Rutger Castricum, die op het Binnenhof inmiddels vrijwel uitgewerkt is, bij het COA nog heel goed werkt.
Waar links zich manifesteert als de Nederlander die de vluchteling ‘een gezicht wil geven’, doet zij bedroevend weinig om dat gezicht ook werkelijk te zien. Dat kan ook bijna niet meer, want de vluchtelingen worden opgehokt en afgesloten in voormalige gevangenissen en sporthallen. De toegang tot de vluchtelingen is strikt gereglementeerd en het contact van vrijwilligers beperkt zich noodgedwongen tot een paar uur per week.
Gewone burgers komen nauwelijks in contact met vluchtelingen. In huis wil men ze meestal niet nemen, afgeschrikt door vreselijke verhalen van zowel vriend als vijand. De vrienden van de vluchtelingen zeggen dat ze getraumatiseerd zijn en dus professionele hulp nodig hebben. Daar kan alleen het COA voor zorgen. De vijand zegt dat ze homofoob zijn en het voorzien hebben op onze dochters. Maar het allerergst is dat de organisaties die particulieren die ons zouden moeten bijstaan als we een vluchteling in huis nemen, daar niet toe bereid zijn. Zij hebben, zoals elke organisatie, hun institutioneel eigenbelang op het oog en proberen daarom de onmisbaarheid van hun bestaan steeds weer te bevestigen.
De downside van de efficiënte en grootschalige opvang is dus een Chinese muur tussen asielzoekers en Nederlandse samenleving, waardoor degenen die het willen opnemen voor de vluchtelingen dat nauwelijks in praktische zin kunnen doen. Hun tegenstanders verwijten hen daarom niet zonder reden van hypocrisie.
Een voorbeeld. Ik schreef een column op ThePostOnline met als titel: Met uw tweede huis kunnen we 200.000 asielzoekers meer opnemen:
“Nederlanders bijna een half miljoen tweede huizen bezitten. De meeste daarvan staan in Spanje. Op de tweede plaats komt Nederland. Frankrijk komt op de derde plaats en Turkije op de vierde. Laten we in Nederland beginnen. Als de helft van het aantal tweede huizen geschikt is om ook in de winter te bewonen komen we op 50 duizend leegstaande woningen waarin gemiddeld twee tot vier vluchtelingen zouden kunnen wonen. Dat zijn er dus 100 tot 200.000, die zonder noemenswaardige kosten opgevangen kunnen worden.
Ja maar, zullen die tweede huizenbezitters zeggen, dan kan ik niet meer gebruik maken van mijn tweede huis. Hoezo niet? Laten we de volgende afspraak maken. Op het moment dat de tweede huizenbezitter naar zijn tweede huis wil, belt hij de vluchteling die daar verblijft. Deze verplicht zich ertoe op zijn beurt enige dagen in het eerste huis van de tweede huizenbezitter te gaan wonen. Hij kan dat doen door met dezelfde auto waarmee de eerste huizenbezitter naar zijn tweede huis gereden is terug te rijden en zo het eerste huis van de tweede huizenbezitter te beschermen tegen inbraak.
Er zouden aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden: de vluchtelingen koken een maaltijd voor hun gastheren en gastvrouwen, zodat deze als zij in hun tweede huis aankomen meteen aan kunnen schuiven. Dat kan natuurlijk ook bij terugkeer van de gastheer naar zijn eerste huis.
Door de maaltijd gezamenlijk te gebruiken wordt er een begin gemaakt met de integratie van de vluchteling in de Nederlandse maatschappij. Die integratie kan verder bevorderd worden door de vluchtelingen tegen een kleine vergoeding werkzaamheden te laten verrichten in de tuin van het tweede huis of in het huis zelf.”
Deze column werd op Facebook 600 keer gedeeld. Maar geen van de duizenden mensen die hem gelezen hebben kwam op het idee met mij contact op te nemen. Alleen Arnold Karskens schreef: “Jij neemt zeker de eerste.”
Dat wilde ik inderdaad doen, maar het vinden van een vluchteling voor mijn tuinhuis bleek geen eenvoudige opgave.
Dat ik uiteindelijk iemand vond is te danken aan de Facebook-pagina Ik ben een pleeggezin voor een vluchteling. Die pagina is opgezet door een christelijk echtpaar uit Apeldoorn. Zo kwam ik in contact met de fractievoorzitster van de ChristenUnie in Amersfoort, die ook actief is in het netwerk van pleeggezinnen voor vluchtelingen. Zou ik als derde generatie atheïst uit Friesland dan toch moeten gaan stemmen op een christelijke partij die zijn wortels heeft op de Veluwe? Ik weet het: Herman Vuijsje is mij voorgegaan!
De particuliere opvang van vluchtelingen heeft niet alleen praktisch nut, het zou ook de politieke tegenstellingen die over de opvang van vluchtelingen bestaan kunnen matigen. In de eerste plaats omdat veel mensen die het met PVV of VVD eens zijn dat de toestroom van vluchtelingen een krachtig halt moet worden toegeroepen, soms wel bereid zijn zelf een vluchteling op te nemen. In de tweede plaats zou de snelle integratie van statushouders bevorderd worden door particuliere opvang.
Bij particuliere opvang zal blijken dat veel mensen die zichzelf als links beschouwen niet graag zelf iets doen, terwijl mensen die zichzelf als rechts beschouwen in de praktijk graag een vluchteling zoude helpen.
Alleen als de maatschappelijke elite die zichzelf graag als weldenkend beschouwd het voorbeeld geeft bij de opvang van vluchtelingen zullen de mensen in het noordoosten, op de Veluwe, Brabant en Limburg het gevoel krijgen dat zij er niet alleen voor staan. Vooralsnog heb ik nog van geen van de leiders en Kamerleden van GroenLinks, D66, SP of PvdA gehoord dat zij een vluchteling in huis nemen. Zelfs niet in hun tweede huis…
Maar misschien worden juist zij tijdens het Kerstreces bezocht door de drie geesten die Scrooge op Kerstavond bezocht hebben.
Deze tekst werd eerder uitgesproken bij de Tweede Ebenezer Schrooge lezing in Boekhandel Schreurs De Groot te Amsterdam.