Het zal velen zijn ontgaan dat het veldritseizoen er alweer bijna op zit. Of dat het überhaupt van start ging. Zoek ook niet naar beelden op de Nederlandse televisie; veldrijden kijkt men nog slechts bij de Vlaamse omroep. Op Sporza, zondagmiddag om een uur of drie. Prima vermaak: snelheid, techniek, strijd en spektakel. En dat in maximaal een uurtje. Ik mag er graag naar kijken.
Komend weekend is het WK, dat voor de verandering eens in de V.S. plaatsvindt. Opvallend, omdat de sport in Vlaanderen steeds populairder lijkt te worden, maar in de rest van de wereld meer en meer wordt genegeerd. Geheel onlogisch is dat niet. Het komt tegenwoordig al voor dat er wedstrijden zijn waarbij de eerste vijf in de uitslag uit hetzelfde Vlaamse dorp komen. Het is, kortom, een nogal in zichzelf gekeerde tak van sport.
Dat was ooit wel wat anders. Nog niet zo lang geleden streden sterke Zwitsers, Duitsers, Fransen, Italianen, Tsjechen en Nederlanders met de Vlamingen om de overwinning. Veel van die renners stapten, als de dooi inzette, weer over naar het wegwielrennen. Daar is het veldrijden van oorsprong ook voor bedoeld: als attractief tussendoortje voor wielrenners tijdens de winterstop. Een renner onderhoudt in het veld zijn conditie en verdient nog eens een aardige cent. Roger de Vlaeminck en Adrie van der Poel deden dat in hun tijd en Marianne Vos en Lars Boom doet het nu nog zo.
Natuurlijk, er waren superspecialisten die met geen stok het veld uit waren te slaan: Erik de Vlaeminck, Roland Liboton of Richard Groenendaal. Sven Nys waagde een uitstapje naar een veldrit op de weg (Parijs-Roubaix) maar dat werd geen succes. Sommige renners zijn veroordeeld tot een leven lang in de modder.
Het ging mis met de sport toen men die veel te serieus ging nemen. Aparte cyclocross-teams met grote sponsors verschenen aan de start van Vlaamse wedstrijden met forse startpremies. Toen de eerste veldrijder met een bestickerde sponsor-camper bij een veldrit kwam opdagen hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen. Want de groeistuip die de sport in Vlaanderen doormaakte, kreeg elders geen navolging. Met de huidige situatie tot gevolg. Voorlopig dieptepunt was het vorige WK, in het Vlaamse Koksijde: de zeven gestarte Vlamingen legden beslag op de plaatsen één tot en met zeven. Zo zout hadden hun Noorderburen het zelfs bij het schaatsen nog nooit gegeten.
Bij de Internationale Wielerbond UCI in het Zwitserse Aigle ziet men machteloos toe hoe de sport steeds verder vastloopt in de Vlaamse modder. Ze hebben getracht het tij te keren. De UCI hield zelfs eens een Wereldbekerwedstrijd door de tuin van hun eigen hoofdkantoor om de wereld te tonen hoe weinig er voor nodig is om zo’n fijne cross te organiseren: een zandhoop, een veld met modder, ergens een heuvel met een trap naar boven en een setje planken. En er is nu een speciale cyclocross- coördinator, de Vlaming Peter van Den Abeele, die werkt aan de wereldwijde ontwikkeling van het veldrijden: “Acht jaar al doe ik er alles aan om het veldrijden overal in de wereld uit te zaaien. Er wordt intussen zowat overal gecrost, zelfs in Libanon en Zuid-Afrika.”
Libanon. Ik wist niet dat daar wielerwedstrijden worden gehouden. Laat staan veldritten. Maar goed, modder, zand en een paar houten balken zijn overal voor handen. Wat dat betreft leent de sport zich uitstekend voor mondialisering. Het zou werkelijk mooie PR zijn voor de sport, die het zo moeilijk heeft zich internationaal te manifesteren, wanneer uitgerekend Libanon nieuwe grond biedt waar de Rhino-tubes hun sporen in kunnen trekken. Misschien een idee om cyclocross-legende Roland Liboton eens op een ontwikkelingsmissie te sturen? Leuke kop voor in de kranten: ‘Liboton in Libanon’.
Maar ik vrees er voor. Het meest zorgwekkende nieuws kwam namelijk onlangs naar buiten, toen bleek dat voor de organisatie van het WK veldrijden in 2015 slechts één kandidaat bij de UCI aanklopte: het Belgische Zolder.
Geen enkel ander land toonde interesse.