Allerlei factoren, waaronder zeker ook schaamte over ons koloniale verleden hebben in de loop van de tijd de geschiedenis van Nederlands-Indië naar de achtergrond geschoven en weinig jonge Nederlanders leren er op school nog iets over. Maar voor wie wil weten hoe die koloniale maatschappij in elkaar stak, hoe de kleur van je huid je positie bepaalde, hoe het was om als gemengdbloedige ‘Indo’ (vroeger een scheldnaam, nu een geuzennaam) je geboorteland op te geven, hoeveel aanpassing het vergde om in de Nederlandse gemeenschap opgenomen te worden, kan geen betere gids vinden dan Eveline Stoel die als aangetrouwde Hollandse de geschiedenis van haar schoonfamilie beschreef.
Zij volgt en beschrijft inAsta’s ogen het wel en wee van de Hoyers, een Indische familie in de levendige haven- en zakenstad Soerabaja in Oost-Java, vanaf de jaren twintig tot het Hollandse heden. De familiekroniek heeft als hoofdpersoon Asta Frederiks, een mooie vrouw die met haar donkere ogen elke man zou kunnen krijgen. Ze koos in 1936 op 19-jarige leeftijd voor de charmante, vrolijke en ondernemende, maar ook overspelige George Hoyer. George kreeg met haar acht kinderen waarvan er één jong overleed, maar hij verwekte binnen de familie nog een andere nakomeling. Het grote Indische Zwijgen bedekte deze misstap, nimmer werd er in de familie over gesproken. En Asta leerde leven met de wetenschap dat één van haar nichtjes een halfzus was van haar kinderen.
De Hoyers overleefden sappelend de oorlog die zij als gemengdbloedigen buiten het Jappenkamp mochten doorbrengen, geen makkelijke opgave in de steeds vijandiger Indonesische omgeving. Na de oorlog braken nog spannender tijden aan: in het machtsvacuüm dat ontstond toen de Japanners capituleerden, werd de Indonesische republiek uitgeroepen en fanatieke jonge Indonesiers (pemuda’s) doodden met kapmessen en bamboeroetjings (bamboe speren) vele Indische mensen en uit de kampen terugkerende blanken. Dat de Hoyers het overleefden had vooral te maken met George’s behendigheid in het leggen van allerlei nuttige contacten en met de hulp van hun Javaanse buren. Stoel’s beschrijving van Soerabaja als spookstad met lege straten na het geweld van de revolutie zal mij lang bijblijven.
Toen de republiek eind 1949 ook door Nederland werd erkend leek het even of de familie in het nieuwe Indonesië een plek zou kunnen vinden. Asta was bang voor de toekomst, maar toen George een goede baan kreeg bij een suikerrietplantage leek alles toch goed te komen: de Indonesiërs zouden toch niet zo dom zijn om kundige managers uit het land weg te jagen? De keuze voor de Indonesische nationaliteit lag voor de hand, maar toen geheel onverwacht George gedood werd ontvluchtte Asta haar inmiddels vijandige geboorteland.
Met haar zeven kinderen belandde ze in een contractpension in Oss, waar ze á vier gulden per dag per persoon (uiteraard later terug te betalen, de Nederlandse overheid was geen Sinterklaas) huisvesting en voeding kregen. Geregeld kwam een dame langs die de Indische huisvrouw leerde hoe men in Nederland de was deed, dat eenmaal per week douchen méér dan genoeg was (in Nederlands-Indië waste men zich driemaal daags), en dat kruidige kookgeurtjes niet op prijs werden gesteld door de Nederlandse buren.
Nooit achterom kijken en je aanpassen, niet klagen, maar dragen, was de boodschap die Asta zichzelf en haar familieleden inprentte. De Indische gemeenschap was altijd al gewend geweest zich zoveel mogelijk te richten naar Europese normen, dat was ook in Nederlands-Indiëde manier om hogerop te komen. In Nederland ging men daarmee verder en zo werd de Indische minderheid geruisloos onderdeel van de Hollandse maatschappij en vonden Asta’s kinderen hun plek in Bibberland. Maar tijdens dat proces verindischte de Hollandse maatschappij ook: Indorock werd onderdeel van de Hollandse muziekgeschiedenis en de kruidige kookgeurtjes en de gastvrijheid van de Indische families bleken voor de blanke buurtkinderen toch aantrekkelijk.
Stoel beschrijft heel mooi de tegenstrijdigheid in de Indische cultuur, waarbij aan de ene kant het zoeken van een blanke partner wordt aangemoedigd (hoe lichter de huidskleur van je kinderen hoe beter) en aan de andere kant de typisch Indische familiedrang en de culinaire erfenis gekoesterd worden. Zodat de aangetrouwde blanken zich voortdurend afvragen: waar ben ik in terechtgekomen? Dat overkwam ook journaliste Eveline Stoel toen zij met een lid van de familie trouwde. Ze wilde weten hoe het allemaal in elkaar stak.
Stoel heeft alle nog levende Hoyer-familieleden het hemd van het lijf gevraagd, de gegevens gecheckt en een gedetailleerde familiekroniek geschreven over het wedervaren van de familie, tegen de achtergrond van de wereldgeschiedenis, de Aziatische geschiedenis, de Nederlandse geschiedenis. Geen geringe prestatie.
Zelf opgegroeid in Nederlands-Indië en later Indonesië herkende ik veel bij het lezen vanAsta’s ogen. Toevallig woonde ik ook in Soerabaja en ging zelfs op school met Dono Hoyer, de oudste van Asta’s kinderen. En ook mijn familie en ik brachten enige tijd door in een contractpension in Oss. Repatrianten werden destijds door de overheid dun uitgesmeerd over Nederland en toevalliger kan het dus al niet. Al haar beschrijvingen kloppen met mijn eigen ervaringen.
Het enige probleem dat je als lezer met het boek kan hebben is de historisch-journalistieke benadering die Stoel heeft gevolgd en de beperkingen die dat heeft. In een roman kun je een personage tot leven brengen door in diens huid te kruipen en de belevenissen en dialogen vanuit die positie te vertellen.
De historicus moet zich houden aan wat hij of zij aan materiaal heeft en kan niet vrijelijk conversaties improviseren of pretenderen te weten wat iemands motieven zijn om iets te doen of te laten. De beperkingen die dat oplevert maken het verhaal aan de ene kant geloofwaardiger, want duidelijk gedocumenteerd, aan de andere kant wordt het relaas minder levendig dan een roman. Dit is geen verwijt aan Eveline Stoel, het is een een logisch gevolg van haar gedegen documentaire aanpak.
Soms merk je dat Stoel’s onderzoek haar ertoe brengt details in het relaas te verwerken die het verhaal vertragen. Simpelweg omdat het zo zonde is een gevonden research-pareltje niet te gebruiken. Zoals bijvoorbeeld het detail dat filmactrice Hedy Lamarr – naar wie een van Asta’s kinderen werd genoemd – tijdens de oorlog een belangrijke uitvinding deed om het besturen van torpedo’s storingsvrij te laten verlopen.Nice to know, maar in het kader van dit verhaal toch een stapje te ver uit de buurt.
Maar dit zijn niet meer dan kleine kanttekeningen bij een familiekroniek die het verdient veel aandacht te krijgen. Vooral ook van echte Hollanders die geen flauw idee hebben wat ‘Indisch’ zijn betekent. Mogen zij doorAsta’s ogen zien hoe dat is.
Uitgever: | Nijgh & Van Ditmar |
Pagina’s: | 352 |
Prijs: | 19.90 |
ISBN: | 978 90 388 9323 5 |
Jaar: | 2010 |
Website auteur: | http://www.evelinestoel.nl/ |