Op voorspraak van Amanda Treffers, eerste actrice bij een Amsterdams toneelgezelschap, krijgt Leopold Casimir de mannelijke hoofdrol in GogolsDode Zielen: de rol van Tsjitsjikov, leugenaar en oplichter. Corpsbal Casimir, afkomstig uit een welgesteld bourgeoismilieu, heeft zich de toorn van zijn familie en met name zijn vader op de hals gehaald toen hij niet voor de advocatuur koos, maar voor een ideëel bohemienbestaan als toneelspeler. Als dat bestaan eindelijk vastere vorm begint aan te nemen, krijgt Casimir een baan aangeboden als conceptuitvoerder voor het NIM, een alternatief reclamebureau dat onder leiding van Marcus Bender imago’s afbreekt in plaats van opbouwt. De illusie die hij op het toneel kan creëren, blijkt voor Casimir niet op te wegen tegen de – ook nog eens veel lucratievere – manipulatie van de realiteit. Nadat ze de macht van het woord hebben aangewend om her en der een reputatie af te breken, komt het Ultieme Project: de wereld doen inzien dat religie een collectief waanidee is door God, c.q. Jaweh, c.q. Allah van zijn positieve imago af te helpen.
‘Gedurfde ideeënroman, maar vooral een ontroerende kroniek van een vriendschap’ staat er op de omslag. Dat belooft veel; een nieuwe invalshoek, diepte én geloofwaardigheid. Nu is het idee van de (talige) maakbaarheid van de realiteit, de relatieve en subjectieve werkelijkheidswaarde ervan, zelf allesbehalve nieuw: Plato had duizenden jaren her al bedacht dat wat wij aanzien voor werkelijkheid, in feite een slap aftreksel is van de Ideeënwereld, en sindsdien hebben legio filosofen en romanciers de thematiek uitgewerkt. Ook het idee dat religie voortspruit uit propagandamachinerie bestaat langer dan vandaag. En helaas brengt het idee dat een marketingbureau de realiteit op talige wijze stuurt, geen vernieuwing, al zou je het denken: het adres ervan – op nummer 999, de situering in de kelderdiepten en de mefistofelische directeur met zijn met negentjes bezaaide stropdas zijn slechts een paar van de in het oog lopende vingerwijzingen voor een sleets metaforische interpretatie.
In deze 451 pagina’s durende ik-roman is de anti-held, een door existentiële en ideologische kwesties geplaagde puber van rond de veertig, naarstig op zoek naar een vaderfiguur; wordt gestrooid met olala-kretologie als tieten (soms sic, soms ‘pront’, soms ‘gemeen scherp’), kont (doorgaans ‘lekker’) en pruilkut (oei, is vrouwenfiguur bozig?); en ziet de lezer teveel ontwikkelingen van verre aankomen. Dat de vaderfiguur van zijn voetstuk tuimelt, de ik met lege handen achterblijft en vrouwelijke personages van gratiën in wraakgodinnen veranderen, is allemaal weinig diepgaand of verbazingwekkend.
De dialogen, zeker die met vrouwelijke personages, zijn al even onevenwichtig, gekunsteld en gezocht, en nodigen al evenmin uit tot empathie van lezerskant: vaak geven ze voornamelijk gelegenheid tot het etaleren van eruditie, waarbij de ik-verteller of een ander personage zich haast om tekst en uitleg te geven. Naast de filosofische thematieken en hoogliteraire verwijzingen steekt de enigszins simplistisch verwoorde beleving van personages – in de trant van: en toen gingen we nog maar eens lekker vrijen – potsierlijk af.
Is er dan niets goed aan deze roman? Och jawel. Op ongeveer tweederde verdwijnen de vrouwelijke personages naar de achtergrond en daarmee ook de misogynische kramp, waardoor er ineens ruimte komt voor een natuurlijker verteltrant, kracht en vaart. De lezer moet echter volharding en veel goede wil aan de dag leggen om dat te ervaren.
Uitgever: | Compaan |
Pagina’s: | 451 |
Prijs: | 19.90 |
ISBN: | 9789490374150 |
Jaar: | 2011 |