De Tweede Kamer viert vandaag het 200-jarig bestaan van ons parlement. In die tijd is de invloed van burgers op het bestuur gestaag gegroeid. Maar de laatste jaren is de zeggenschap van de politiek over de samenleving kleiner geworden. Over belangrijke economische beslissingen hebben we steeds minder te vertellen. De geschiedenis laat zien dat politieke zeggenschap altijd verbonden is geweest met macht over de economie. De groeiende invloed van de Europese politiek en van de financiële markten bedreigt steeds meer onze democratie.
Ons Koninkrijk is bedacht door buitenlanders. In 1795 had Napoleon een einde gemaakt aan de Republiek. Nadat een coalitie met onder meer Engeland en Pruisen de Fransen had verslagen, wilden deze grootmachten een buffer opwerpen tegen Frankrijk. Daarom smeedden zij in 1815 de voormalige Republiek en de Zuidelijke Nederlanden (België) samen tot één Koninkrijk – een gedwongen huwelijk dat in 1830 eindigde in een pijnlijke scheiding. In het nieuwe Koninkrijk bleef de macht echter vooral in handen van de oude patriciërsfamilies.
De familie van Oranje, in de Republiek de grootleverancier van ‘stadhouders’, kreeg de kroon van het nieuwe Koninkrijk. De Staten-Generaal, in de Republiek de vergadering van de zeven provinciën, werd het nieuwe parlement. Een democratie in moderne zin was het Koninkrijk zeker niet. De oude Republiek was voornamelijk bijeengehouden door de gedeelde belangen van vooraanstaande families. Die belangen waren ook bij Willem I (de ‘Koning-koopman’) in goede handen.
Maar in het nieuwe Koninkrijk eiste ook een nieuwe (stedelijke) handelselite haar plaats op. De liberaal Thorbecke drong Koning Willem II in 1848 een nieuwe Grondwet op. Deze Grondwet wordt vaak gezien als het begin van onze moderne democratie, omdat de Tweede Kamer voortaan rechtstreeks werd gekozen. Maar het kiesrecht gold alleen voor mannen boven de 23 jaar, die een bepaalde hoeveelheid belasting betaalden – zo’n tien procent van de bevolking. Echte democratie moest de komende decennia nog bevochten worden.
Misschien wel belangrijker dan het kiesrecht voor enkelen, was het recht van vereniging voor allen. In 1848 kregen mensen het recht om zichzelf te organiseren, in vakverenigingen en vakbonden, in actiegroepen en politieke partijen. Het waren vooral de socialisten, onder leiding van Domela Nieuwenhuis, die vanaf toen streden voor kiesrecht voor iedereen. Dit algemeen kiesrecht werd in 1917 ingevoerd – voor vrouwen in 1919. Wie echt een jubileum van onze democratie wil vieren, zal dus nog een paar jaar moeten wachten.
Het algemeen kiesrecht bracht nog niet het ‘volk aan de macht’, zoals veel tegenstanders destijds vreesden. Al die verenigingen, zoals culturele- en sportverenigingen, kranten en omroepen, vakbonden en politieke partijen, verdeelden de bevolking langs levensbeschouwelijke lijnen. Kiezen was voor veel mensen niet meer dan een automatisme. In deze ‘verzuilde’ politiek was je geloof (katholiek, hervormd, gereformeerd) belangrijker dan je persoonlijke belangen. Aan de top van de zuilen bleven de elites de macht verdelen.
Nu wisselen kiezers veel vaker van stem en komen ook steeds nieuwe partijen op. Vaak hoor je zeggen dat de politiek daardoor instabiel en het land onbestuurbaar zal worden. Volgens mij is dit eerder een teken van ‘ontzuiling’, dat de controle van bovenaf wordt vervangen door een democratie van onderop. Toch hebben veel mensen het idee dat ze weliswaar veel te kiezen hebben, maar nog steeds weinig te vertellen. Dat abstracte machten als de ‘markt’ en ‘Europa’ meer te zeggen hebben dan onze regering en ons parlement.
De invloed van burgers op de politiek is met de jaren onmiskenbaar groter geworden. Recentelijk ook door directe vormen van democratie, zoals het referendum en het burgerinitiatief. Maar terwijl mensen zich meer uitspreken, zie je dat de politiek ook vaker ‘nee’ moet zeggen. Omdat Europese afspraken en internationale handelsverdragen de ruimte om politieke keuzes te maken beperken. De wetten van de markt lijken de wensen van de democratie steeds vaker in de weg te staan. Waardoor de belofte van meer democratie omslaat in frustratie.
Onze democratie is nog lang niet af, we zijn hoogstens halverwege. De volgende stap is dat mensen ook meer te zeggen krijgen over de grote economische beslissingen. Dat niet zozeer Europese ambtenaren en financiële markten, maar dat we vooral zelf kunnen bepalen wat we doen met ons geld.