Ik ben 35 jaar en veel meer valt er over mijn leven niet te zeggen. Ik werk 30 uur in de week en ga iedere dag naar huis zonder iets achter te laten. Ik heb een vrouw en een kind. Jaren gaan aan mij voorbij alsof het vlinders zijn, zonder dat ik veel invloed heb op hun koers. Het schijnt geluk te zijn om in alle rust te kunnen leven. Ik zie er de lol niet van in.
Eén keer per jaar stijg ik boven mezelf uit. Niet tijdens die twee weken in een Spaanse of Turkse ligstoel, terwijl mijn steeds dikker wordende vrouw tegen me schreeuwt dat ik mijn bier opzij moet zetten omdat het mijn beurt is op te letten of mijn kind niet verzuipt in het zwembad. Niet tijdens de “feest”-dagen, die op mij eerder overkomen als een jaarlijkse herinnering aan mijn eigen grandioze falen mijn leven in te richten zoals ik dat ooit had gedroomd. Nee. Tijdens carnaval.
Dit jaar ging ik met een iets zwaarder gemoed de storm in, omdat ik wilde weten wat het is dat dit feest voor mij zo speciaal maakt. Ook voor u, aangezien de ene helft niet begrijpt waarom de andere helft zich ieder jaar zo vrijwillig verlaagt. Om het antwoord te vinden moest ik op zoek, maar naar wat? Naar iets? Of naar iemand? Terwijl ik verkleed door mijn oude stad liep keek ik goed om me heen. Mijn vrouw had ik thuis gelaten. Ze moet niet veel van carnaval hebben en ik eigenlijk ook niet meer zo veel van haar.
Ik liep door smalle straten vol met mensen. Over een tapijt van glas en confetti. Ik danste met vrouwen van 80 jaar en jongens van 16. Ik dronk en ik dronk en ik viel en stond weer op. Ik hoorde muziek waarvan ik de tekst altijd al leek te hebben gekend. Ik liep mee op een lappendeken van dronken labbekakkers die zo leken weggelopen uit een boek van Dimitri Verhulst. Maar wel labbekakkers die mijn taal spreken. Een taal die langzaam uitsterft.
Ik zocht iets dat ik niet kon vinden. Alles om me heen gebeurde zonder reden. Er zat geen structuur in en de enige gedachten die er waren, volgden vaak pas na de actie. Iedere dag werd ik wakker met een nieuwe verzameling vergeten herinneringen. Ik zag een vrouw van 65 ingrijpen toen twee jongens elkaar wilden aanvliegen. Ik kreeg een roos van een soldaat. Ik dacht erover om met een wildvreemde te zoenen, maar had de kracht niet om me ervoor in te zetten.
Tegen oude kerktorens stonden nieuwe stelletjes elkaar te ontdekken. Ik werd getrakteerd en trakteerde mee. Met vrienden van vroeger deinsde ik de hele dag mee op de golven van de massa. Mijn telefoon en afspraken bestonden niet meer. En iedere dag had ik het gevoel dat morgen alles anders zou zijn. Ik dacht aan de dag dat mijn ouders elkaar tijdens carnaval hadden ontmoet en dat ik zonder dit feest niet zou hebben bestaan.
Ik zocht en ik zocht, maar kon niet vinden. Totdat ik besefte dat dit niet was te vatten. Dat het niet gaat om wat je zoekt, maar wat je tegenkomt en wat je er vervolgens mee doet. Ik was hier niet om iets te vinden. Ik was hier om te ervaren. Om alles even los te laten. Dat lukte nu. Ik keek om me heen en zag duizenden kleuren vrolijke mensen die ik nooit meer zou tegenkomen. En toen ik aan het einde met 20.000 anderen op het Vrijthof een lied zong over mijn geliefde stad, had ik helemaal niets en niemand gevonden. Behalve mezelf.
Mark Thiessen ziet soms dingen en probeert daar over te schrijven.
Foto: ANP