Het is opvallend dat veel commentatoren positief zijn over het feit dat het kabinet geen meerderheid heeft in de Eerste Kamer. Dat is goed voor het democratische debat, omdat het regeerakkoord van de coalitie niet meer als dwangbuis van de Nederlandse politiek functioneert. De coalitiepartijen moeten onderhandelen met de oppositie om een meerderheid te krijgen voor belangrijke plannen. Het omgekeerde is echter ook het geval: obstructief opportunisme.
In een ideale situatie is dat ook zo. Politieke partijen hebben verschillende ideologische wereldbeelden die neerslaan in verschillende voorstellen in verkiezingsprogramma’s. Op basis van die programma’s is het de bedoeling dat partijen zoveel mogelijk van hun plannen voor hun kiezers realiseren. In een democratie moeten er daarbij altijd compromissen worden gesloten.Ik zie een ander mechanisme dat in de Nederlandse politiek steeds belangrijker is geworden, namelijk niet het ideologische mechanisme dat tot aanvaardbare compromissen leidt, maar het opportunistische mechanisme dat geen compromissen wil sluiten, maar het gevaar van obstructie in zich heeft.
Om te beginnen hoeft de coalitie niet te rekenen op de SP en de PVV. Zelfs al zou het kabinet beloven hun hele verkiezingsprogramma uit te voeren, dan nog zouden deze partijen tegenstemmen. Het gaat om de oppositiepartijen waarvan het beeld bestaat dat ze ‘hun verantwoordelijkheid’ durven te nemen. Minister Blok heeft voor zijn woonplannen naar de verkiezingsprogramma’s van deze partijen gekeken en gedacht een akkoord te kunnen sluiten met het CDA.
Op basis van alle plannen is dat geen gekke gedachte. Grote ideologische verschillen zijn er niet. Het gaat om technocratische verschillen in uitvoering en maatvoering. Vooral de fractievoorzitter van het CDA in de Eerste Kamer was er vanuit zijn rol als voorman van bouwend Nederland veel aan gelegen zo snel mogelijk duidelijkheid te scheppen over de woningmarkt. Dat is goed voor de bouw en voor de Nederlandse economie en het is de gebruikelijke wijze waarop het CDA politiek bedrijft: met oog voor het algemeen belang.
Maar de fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer had daar weinig zin in. Het CDA heeft een dramatische verkiezingsnederlaag geleden en heeft nu een leider die zich nog moet bewijzen. Hetzelfde geldt voor GroenLinks. Dan zijn het partijbelang of de profileringsdrang van de leider belangrijke andere argumenten dan het landsbelang. Ook over Europa heeft Sybrand Buma al een flinke draai gemaakt. Voor de verkiezingen was hij zeer voor een sterker Europa en zette hij zich af tegen een eurosceptische VVD. Nu is hij voor minder macht naar Europa, opnieuw om zich af te zetten tegenover de VVD, nu Mark Rutte als premier zich zelf minder opportunistisch kan uiten over Europa dan als lijsttrekker van de VVD. En blijkbaar ziet Buma met angst en beven 50plus razendsnel stijgen in de peilingen, terwijl hij die teleurgestelde oudere kiezer aan zich zou moeten binden.
Zulk opportunisme is de laatste jaren bij alle traditionele middenpartijen herkenbaar als ze in de oppositie zitten. Toen Wouter Bos en Jan Peter Balkenende de banken en de Nederlandse economie aan het redden waren, diende Mark Rutte vanuit de oppositie bij de Algemene Beschouwingen een motie van wantrouwen tegen het kabinet in. Dat was uniek in de politieke geschiedenis. Ook Rutte liet zien geen belang te hechten aan het algemeen belang, maar vond pleiten voor nieuwe verkiezingen op een hoogtepunt van de economische crisis voor zijn positie en zijn partij interessanter.
Het is dan niet op basis van verkiezingsprogramma’s of idealen dat partijen standpunten innemen. Alle partijen hebben een programma van hervormingen, bezuinigingen en lastenverzwaringen. Al die maatregelen doen groepen in de samenleving pijn en daarom is er voor de oppositie weinig belang om verantwoordelijk te worden voor die pijn. Want dat kan electoraal pijn doen. Sterker nog, er is een prikkel om de coalitiepartijen zoveel mogelijk te schaden.
Dat is het spel dat nu gespeeld wordt nu de coalitie afhankelijk is van de oppositie. Als oppositiepartij kun je het beste zo lang mogelijk afwachten. De coalitie moet naar je toekomen. Je moet als oppositiepartij ook geen afrekenbare eisen of voorwaarden vooraf stellen, iets wat je in een normaal onderhandelingsspel wel zou doen. In een normaal onderhandelingsspel heb je van twee kanten een inzet en kom je in het midden uit. Dat is voor oppositiepartijen nu risicovol, want dan zijn uiteindelijk beide partijen verliezer. Het beeld dat je nu wilt is dat op het laatste moment de coalitie naar je toekomt en alle aanpassingen aan de coalitieplannen in de beeldvorming als een verbetering worden gezien.
Als het zo gaat, en we krijgen nog lastige debatten over zorg, onderwijs en bestuurlijke vernieuwing, dan verliest de coalitie steeds in de beeldvorming, maar kan er in ieder geval geregeerd worden. Maar het risico is, vooral met oppositiepartijen die weinig zelfvertrouwen hebben, dat ze helemaal niet willen onderhandelen en weglopen. Zoals Mark Rutte, hij stond toen op een zetel of vijftien in de peilingen, een motie van wantrouwen indiende en Sybrand Buma nu geen verantwoordelijkheid wil dragen voor de woningmarkthervormingen.
Dan gaat de Nederlandse politiek op de Amerikaanse lijken. De founding fathers in de VS wilden een systeem van checks and balances tussen de president, het huis van afgevaardigden en de senaat, maar het debat in de VS is nu dat door het radicale opportunisme bij vooral de republikeinen, onder invloed van de Tea Party, er helemaal niet geregeerd kan worden. Het doel van de ene partij is de andere zoveel mogelijk dwars te liggen, obstructie te plegen. Met democratie en checks and balances heeft dat weinig te maken.
Datzelfde risico loopt Nederland. Onder invloed van de populistische partijen zijn de traditionele partijen zelf geneigd opportunistisch obstructief te zijn. Zie Rutte in 2009. Zie Buma nu. Voor politieke junkies wordt het een interessante tijd, maar of het politieke debat nu democratischer is en beter voor het land dan in de tijd van regeerakkoorden en coalities met meerderheden, dat durf ik te betwijfelen. Winnen of verliezen in de beeldvorming is nu belangrijker dan het wel of niet steunen van inhoudelijke plannen op basis van ideologische opvattingen en verantwoordelijkheid.
Bart Snels is publicist en politiek strategisch adviseur. Hij was strateeg voor GroenLinks onder Femke Halsema en werkte voor Alexander Pechtold.