Hij is de Andrew Lloyd Webber van zijn tijd, die Giacomo Puccini: fabriceer een muziektheaterstuk en kopieer dat een keer of oneindig. Voor de werken van operacomponist Puccini geldt, net als voor de stukken van de eenheidsworstmusicalmeester: als je er een kent, ken je ze allemaal. Andere overeenkomst: ze zijn van een bedenkelijk allooi. Nog een gelijkenis: allebei uit op een goedkoop muzikaal effectbejag. En dan de laatste analogie: mensen staan er steevast voor in de rij.
De Phantom van Puccini is zonder meer zijn opera Tosca uit 1900. Met de flinterdunne verhaallijn – vrouwtje met piepstem is verliefd op mannetje met piepstem en meneer met bromsnorstem heeft daar moeite mee – was de componist uit Lucca zijn tijd ver vooruit. Toegegeven: die fatale driehoeksverhouding komt in negentig procent van alle opera’s voor, maar uniek voor Puccini is dat er verder geen enkele gelaagdheid in de verhaallijn zit. Wat dat betreft zit het toneelstuk Tosca, waar Puccini zijn opera op baseerde, van Parijzenaar Victorien Sardou een stuk geraffineerder in elkaar.
De opera’s van Puccini zijn stuk voor stuk klappers, omdat ze bombastisch, sentimenteel, temperamentvol, aangrijpend, dramatisch, melodieus en rijkelijk georkestreerd zijn. Ergo: Puccini plukte alle succesvolle elementen uit een geslaagde Verdi-opera en besprenkelde er zijn eigen werk mee.
ondoordacht
Puccini had dondersgoed in de smiezen welke onderdelen Verdi’s late opera’s, zoals Don Carlos, Aida en Otello, tot weergaloze triomfen maakten. Maar met het ondoordacht op een hoop gooien van die Verdi-elementen was Puccini er in dramaturgisch opzicht nog lang niet. Hij kreeg het simpelweg niet voor elkaar om al die componenten vanuit een gelaagdheid en dramatische finesse met elkaar te verbinden. Sterker nog: door klakkeloos met Verdi’s stijlelementen aan de haal te gaan ontstaan tenenkrommende situaties en ronduit pijnlijke fouten. Beschamende onjuistheden die zo nu en dan ook nog wel eens in Hollywood-blockbusters de revue passeren.
Vergelijk het met de epische blunder in de film Troy (2004) van Wolfgang Petersen. De film is gebaseerd op de Trojaanse oorlog, zoals beschreven door Homerus. In Homerus’ editie ontvoert Paris van Troje de mooie Helena, die getrouwd is met koning Menelaos. Die laatste is daarom zó woest dat hij tientallen Griekse koningen optrommelt om Paris te verslaan.
Klinkt logisch. Echter, in de film doodt Paris’ broer Hektor die Menelaos in een gevecht. Wie even de raderen laat draaien, begrijpt dat hiermee de hele verhaallijn op losse schroeven komt te staan. Want: Menelaos is dood en dat Helena bij Paris zit zal uiteindelijk die andere Griekse koningen aan hun derrière oxideren. Laat staan dat die koningen een oorlog gaan voeren om een vrouw wier echtgenoot niet meer onder hen is.
Dat soort miskleunen: bij Puccini stikt het ervan. Neem de finale van Puccini’s Tosca. Daarin staat het liefje van zangeres Floria Tosca, de kunstenaar Mario Cavaradossi, terecht voor het executiepeloton op het dak van de Engelenburcht in Rome. Tosca meent echter met baron Scarpia, politiechef van Rome, geregeld te hebben dat de soldaten met losse flodders schieten – na die toezegging van Scarpia steekt ze hem trouwens een mes tussen de ribben.
Tosca vertelt haar Mario dat het vuurpeloton met nepkogels schiet en dat hij moet doen alsof hij dood is en dat ze samen kunnen ontsnappen zodra de schutters zijn verdwenen.
Opera zou geen opera zijn als het net niet even anders zou lopen. De wraak van de dooie Scarpia is zoet: Mario wordt met echte patronen doorzeeft. Tosca denkt in den beginne nog dat haar vriendje bijster goed kan acteren, maar merkt al vrij snel dat Mario toch echt kassiewijlen is.
Precies op dat moment wordt ontdekt dat Scarpia, die een oogje op Tosca had, is vermoord. Het lukt niemand meer om Tosca hiervoor te arresteren, want zij pleegt zelfmoord door van die Engelenburcht te springen.
Die allerlaatste scène zou je met machtige muziek kunnen omlijsten. En toegegeven: ergens doet Puccini dat ook wel, al maakt hij zich er met een Jantje van Leiden van af. De slotmaten van Tosca (in het videofragment vanaf 3:31) zijn bombastisch en benadrukken de fatale sprong van de zangeres.
Echter: de melodie is een parafrase uit Mario’s emotionele aria E lucevan le stelle en dat ene muzikale momentje heeft niets, maar dan ook helemaal niets met die dodelijke sprong van Tosca te maken. Daardoor lijkt het alsof de orkestmusici de eerste de beste scheet die in hen opkomt speelt, alvorens het doek definitief valt.
Ondoordacht effectbejag dus.
In Help, opera! schept operakenner Jochem Rietjens orde in de chaos van de wonderlijke wereld die opera heet en logenstraft daarbij meteen de erudiete snobs die er de mond vol van hebben, maar amper behept zijn met enige kennis over het genre.