Mijn vader voerde in de jaren zeventig de duiven op De Dam. Zwierig gekleed in een elegant pak. Zo staat hij op een foto op mijn bureau. De duiven voeren op De Dam, kan het geïntegreerder? In 1980 kwam het keerpunt, het jaar waarin mijn vader werkloos werd. Hij ging naar het arbeidsbureau voor arbeid en kwam terug met een uitkering. Toen hij erachter kwam dat het arbeidsbureau niet leverde wat het beloofde, was het te laat.
Mijn vader heeft mij opgevoed met de centrale boodschap dat werken edel is, dat het brood het lekkerst smaakt als het zelf is verdiend. Maar hij was gewend geraakt aan die uitkering, passief geworden, in zichzelf gekeerd, verloor de Nederlandse taal, hij isoleerde zich en ging een djellaba dragen.
Dat is het beeld dat ik voor ogen heb als ik zeg dat de welzijnssector niet verheft, maar hospitaliseert. Ik durf te zeggen dat ik midden in de samenleving sta, juist doordat ik nooit en te nimmer met Welzijn van doen heb gehad. Het is het verheffingsideaal dat mij ontwikkeld heeft, niet de welzijnssector.
Lodewijk Asscher kwam vorige week met het participatiecontract als antwoord op de haperende culturele integratie. Asscher heeft het niet over armoede als oorzaak, maar cultuur. Wie in Nederland woont moet behalve met zijn verstand ook met zijn hart een relatie aangaan met Nederland. Wie in Nederland woont moet meer doen dan zich alleen maar aan de wet houden en zijn verplichtingen nakomen. Wie in Nederland woont, ontwikkelt een relatie met Nederland, het land van Spinoza, het land van de individuele vrijheid. Die hoeft zelf geen homo te zijn om naast de homo te staan, en naast de jood, de moslima, de afvallige.
Ik beschouw Asschers contract als een moreel contract met burgers en instituties. Anders dan een juridische afspraak, gaat het om de mentaliteit. Een moreel contract zegt: burgemeester, ga naar de homo en vertel hem: ik zal ervoor zorgen dat jij er mag zijn’, een moreel contract zegt: ‘burgemeester, ga naar die synagoge en vertel ze: ‘ik zal er voor zorgen dat dit geen schuilplaats hoeft te zijn.’ Een moreel contract zegt ook: Nederlanders, ik verwacht dat jullie er zelf ook voor elkaar zijn, dat jullie méér zijn dan calculerende burgers. Zijn het de religieuzen die de homo’s, vrouwen, joden en afvalligen onderdrukken, ga dan de confrontatie aan met deze religieuzen. Daag ze uit: kan een homo moslim zijn? Bespreek het, discussieer het uit.
Ook de instituties moeten leveren. Afgaande op de uitkomsten van prestatiecontracten lijkt alles goed te gaan. Totdat je zelf gaat kijken. Dan blijkt dat de voorschool helemaal geen voorschool is, maar een falend welzijnsinstituut. De voorschooljuf is vaak geen echte schooljuf, maar een welzijnsmedewerkster op mbo-niveau die vaak zelf de Nederlandse taal niet optimaal beheerst en pedagogisch niet geschoold is. Op het mbo worden docenten niet vervangen, stageperioden worden als onderwijscontacturen meegeteld, zelfstudie-uren blijven oningevuld.
Ik heb gezien hoe jongerencentra inloopuren voor criminele jeugdbenden blijken te faciliteren. Politieagenten spelen voor jongerenwerker, in plaats van de pakkans te verhogen. En havo’s nemen zo min mogelijk gediplomeerde vmbo-leerlingen op om hun slagingspercentages niet te bederven. Maar op papier klopt alles, aan de prestatiecontracten wordt voldaan. Wat een morele armoede.
En dat terwijl het wél kan. Bij mijn dochter op het IJburg College, is zij de hoofdpersoon bij de oudergesprekken. Zij vertelt in die oudergesprekken over haar leergedrag, zij oefent zelfreflectie en de docent en ouders geven feedback. Daarom zou ik zo’n participatiecontract graag opbouwen rond de kwaliteit van de uitvoering. Nieuwe inwoners beloven zich te bekwamen in de acceptatie van iedereen die ‘anders’ is. Jongeren tonen zich expliciet en publiekelijk solidair met wie wil deugen, en distantiëren zich van wie niet deugen. Ook al zijn de welwillende jongeren het probleem niet, zij dragen wél bij aan de oplossing. Het is een kwestie van moraal.
Tegelijkertijd moeten ouders en leerlingen kwaliteit afdwingen met klachten, demonstraties, inschakeling van de ombudsman, deelname aan de ouderraden en media-acties. En vanuit de politiek moeten onze inspecties in staat worden gesteld gewoon weer ter plaatse te gaan om de kwaliteit te controleren, ook achter in de klas. Het onderwijs levert onderwijs, geen fusiemanagers. Het UWV levert werk, geen nepcursussen. De zorgsector levert zorg, geen urenberekeningen. Het jongerenwerk levert vorming, geen inloophanguren. De politie levert veiligheid, geen afgepoeierde aangiften.
Laten wij die verbeterde Inspecties financieren door de falende instituties op te heffen wegens gebrek aan succes. Het Frankenstein-monster onschadelijk maken, noemde Lodewijk Asscher dat negen jaar geleden al. Weg met de integratie-industrie die vooral de portemonnee spekt van de middelbare autochtone ondernemers. Falende diensten zijn erger dan ‘baat het niet, dan schaadt het niet.’ Het schaadt wél. Falende instituties ondermijnen onze integratie. Dat ondervond mijn vader aan den lijve. Het is niet de welzijnssector die mensen verder helpt, het is de moraal.
Ahmed Marcouch is Tweede Kamerlid voor de PvdA.