Even verscheen een lichte vorm van een glimlach op mijn gezicht vanmorgen: de lente. Onmiddellijk trok de gruwelijke werkelijkheid mij weer terug in de realiteit: de lente is zo mogelijk nog afschuwelijker dan de teisterende kou. De lente veroorzaakt namelijk de meest onpasselijke taferelen, direct gerelateerd aan de temperatuur: kledingverlies.
Zo midden april zal rokjesdag ons weer begroeten, maar het zijn niet alleen de lange benen met een leuke kop die de kast opentrekken. Ook de oksels komen straks weer tevoorschijn. De mannenbuiken. De lovehandles die je met liefde wilt amputeren. De decolletés waardoor je je lunch kunt wegmieteren. Zweet, blubber en andere ongewenste lichaamsbonussen worden ongevraagd je gezichtsveld ingeslingerd. De kou forceerde bedekking, de kou forceerde een degelijk straatbeeld. De kou verhulde het misselijkmakend afzichtelijke figuur dat de mens heet.
De allergische hooikoorts-mutsen die niet het fatsoen hebben om de hele dag lekker thuis te blijven niezen. De mannen met een afritsbroek. EEN AFRITSBROEK. In de winter gleed dat volk tenminste al vloekende uit in de sneeuw op de fiets; dat had nog een mooie entertainment waarde. Nu staat het schaamteloos op straat een beetje aanstootgevend te zijn. Alsof het godverdomme kunst is.
En dan blijft het nog langer licht ook, om het afgrijselijke schouwspel af te maken. De straten stromen vol met het exhibitionistische tuig. Dat religieus bedekkende kledij ietwat warm is en men graag één en ander laat wapperen begrijp ik. Maar wapper het liever niet in mijn gezicht.