Een partijafdeling heeft normaliter als taak bij gemeenteraadsverkiezingen een kandidatenlijst te maken, een verkiezingsprogramma op te stellen en campagne te voeren om verkozen te worden in de gemeenteraad. Maar in Brussel doen Nederlandse partijen niet mee aan de lokale verkiezingen. Toch bestaan daar partijafdelingen. Waarom eigenlijk? Dat is een pregnante vraag, vooral als we kijken naar de samenstelling van deze afdelingen en hun besturen: een rare mengelmoes van EU-personeel en lobbyisten.
Meerdere Nederlandse partijen beschikken over een eigen afdeling in het Brusselse. Dit zijn alle traditionele, eurofiele middenpartijen: CDA, PvdA, VVD, D66 en GroenLinks. De eurokritische concurrentie doet er niet aan mee: SP, SGP, ChristenUnie en Partij voor de Dieren hebben geen afdeling in Brussel. De PVV heeft sowieso geen leden. Hebben eurofiele partijen een reden om dit wel te doen?
Laten we eens aan de bestuurders vragen waarom hun partij zo’n afdeling heeft terwijl die formeel nergens voor nodig is. Het CDA en D66 melden dat de afdeling resoluties of amendementen kan indienen op het partijcongres. D66 heeft meerdere buitenlandse afdelingen en wil graag dat mensen die naar het buitenland verhuizen lid blijven. Er zouden buiten Nederland bij Kamerverkiezingen meerdere zetels te verdienen zijn.
GroenLinks vindt de vraag waarom een dergelijke afdeling bestaat “nogal formeel geredeneerd.” Er was onder GroenLinks-leden behoefte aan een afdeling in Brussel en het GroenLinks-bestuur vindt het prima dat leden op deze manier netwerken. De PvdA-afdeling is opgericht door “enthousiaste leden”. Dezelfde ouwe jongens krentenbrood-redenering vinden we ook bij de VVD:
“De leden van een buitenlandse afdeling vinden het plezierig en nuttig om als liberalen, ook in het buitenland, met elkaar van gedachten te wisselen over allerlei onderwerpen die in de maatschappij spelen. De VVD juicht het dan ook toe dat, ook in het buitenland, liberalen onder VVD-vlag bij elkaar komen.”
Hoe zouden zulke Brusselse netwerken eruit zien? Een rondgang langs de vijf afdelingen geeft een bevreemdend beeld. De D66-afdeling “België-Luxemburg” bestaat uit ongeveer 200 leden. Het bestuur “houdt niet bij” waar de leden werken, maar een deel is werkzaam bij Europese instellingen of op een andere manier professioneel gebonden aan de EU. Dat blijkt al meteen als we naar het vijfkoppige bestuur kijken. “De meeste leden zijn geïnteresseerd in Europese politiek” is een understatement.
Hoe zit dat bij D66? Voorzitter Raoul Boucke werkt bij de permanente vertegenwoordiging van Nederland in Brussel. Secretaris Petra Arts werkt bij Kreab, een bureau in onder meer “public affairs”, of in gewoon Nederlands lobbyen. Penningmeester Tim Buiting werkt bij Nether, de lobbyclub van het Nederlands hoger onderwijs in Brussel. Bestuurslid Anita Pannebakker doet interne en externe communicatie voor de Europese Commissie en bestuurslid Friso Coppes is partner van Bureau Brussels, een public affairs bureau.
Dit hoge EU-gehalte is niet uniek aan D66. Het bestuur van “CDA België-Luxemburg” bestaat uit zes personen waarvan er zeker vier in de Brusselse bubbel werken: twee medewerkers van de fractie in het Europees Parlement, het hoofd van het Brusselse kantoor van Detailhandel Nederland en een beleidsadviseur bij wederom lobbyclub Nether. Deze CDA-afdeling heeft 138 leden waarvan “een aanzienlijk aantal” werkzaam is bij of rond Europese instellingen, laat het afdelingsbestuur weten.
De voorzitter van de “PvdA Brussel-België” geeft advies over organisatie, strategie, communicatie en mediarelaties, twee bestuursleden werken bij de Europese Commissie, een bestuurslid is lobbyist bij bureau Norton Rose Fulbright, een ander bij een Europese MKB-koepel en een derde bij de Europese landbouwkoepel Freshfel. Weer een ander bestuurslid onderzoekt aan een Brusselse universiteit Europese integratie. Slechts een bestuurslid werkt niet in de Brusselse bubbel. De PvdA in Brussel heeft zo’n 120 leden. Wederom is een belangrijk deel afhankelijk van de EU.
En bij de VVD hetzelfde fenomeen: de afdeling Brussel heeft een bestuur van zeven personen, waarvan er zeker vijf afhankelijk zijn van de EU: de voorzitter werkt bij de Europese Commissie, drie bestuursleden zijn lobbyist bij respectievelijk ondernemerskoepel Business Europe, het Huis van de Nederlandse provincies en een club van Europese luchtvaartmaatschappijen en een bestuurslid is persoonlijk medewerker van Europarlementariër Cora van Nieuwenhuizen. Ook bij “GroenLinks België” – een niet erg actieve afdeling – is het merendeel van de ongeveer 65 leden direct of indirect aan het werk voor de EU-instellingen.
Deze afdelingen hebben geen formele functie en fungeren daarom vooral als netwerkfora voor Nederlanders in Brussel. Partijbesturen zien daar “geen probleem” in. Soms juichen ze het zelfs toe. De PvdA noemt de afdeling “van grote waarde omdat daar veel partijgenoten zitten die werken bij Europese instellingen. Daar zit dus veel kennis.”
Dat laatste is moeilijk te ontkennen. Maar dat dit samengaat met lobbyisten en EU-personeel die gezamenlijk het glas heffen, maakt kennelijk niet uit. In Nederland zou men klagen over zo weinig distantie tussen politiek, bestuur en platte belangenbehartiging, maar in Brussel kraait er geen haan naar. Natuurlijk vinden netwerkbijeenkomsten sowieso plaats, maar waarom zouden Nederlandse politieke partijen dat eigenlijk extra faciliteren?
Dit jaar doet Chris Aalberts onder de titel Bruslog – Brusselse logica – verslag van Europese politiek in Brussel en Den Haag. Voor zijn verslaggeving is ook jouw financiële steun essentieel.