Misschien heeft u geen puberkinderen. Maar u bent er wel eentje geweest, ooit. Allicht kunt u zich voor de geest halen hoe u leptosoom in uw onwelriekende bedje lag, onder een grote LedZep- of Nirvanaposter, met rondom u een kluwen vuile was, schoolboeken, softdrugs-parafernalia en ettelijke onderdelen van het servies en bestek des huizes. Deze amorfe hoop was gelardeerd met etensresten in diverse staten van ontbinding. U hees zich ver na het middaguur uit dit volksgezondheid bedreigende nest, sleepte u naar de koelkast, trok die open en begon op luide toon tegen uw moeder te klagen dat er nooit eens iets te eten in huis was.
Uw moeder, verstrooid van het harde werken of gewoon van zins de immer zo schurende sfeer in huis niet nog verder te bederven, zei dan braaf: “Nou. Er zijn eitjes. En nog wat smeerworst. In de vriezer zit brood. En anders neem je een appel.” U smeet de koelkastdeur dicht, gooide zuchtend een halve liter melk met een mud cornflakes in een slakom, slofte naar de bank, liet u daar op vallen en klaagde met volle mond: “Dat bedoel ik niet, jezus, gewoon normaal echt eten. Is dat zo moeilijk?” Uw lieve moedertje ontplofte en sprak de woorden die zij zich had voorgenomen nooit te zeggen, want pedagogische dooddoener van heb ik jou daar: “Ja kom zeg, het is hier verdomme geen hotel!”
Enfin, misschien zegt het u niks maar ik heb aan beide kanten van dit dialoogje weleens gestaan. En het goede oude ‘het is hier godverdomme geen hotel’ is echt het enige wat in mij op komt bij het lezen van berichten over ontevreden asielzoekers die ook nog eens op hun wenken bediend worden. Dit linkje is echt bijna burgeroorlog-veroorzakend.
Wat er met een obstinate rotpuber dan vervolgens gebeurt: er volgt wat geharrewar en de hele scene eindigt met een dichtslaande deur en een welgemeend en niet onwaar “Whatever, ik heb er niet om gevraagd om hier te zijn hoor.” Dat hoor je die vluchtelingen dan weer niet zeggen, en dat maakt het des te wranger.