Het is vandaag 62 jaar geleden dat ik je leerde kennen. Je droeg een witte jurk met rode stippen. Hij was net lang genoeg om door de oude dames aan de zijkant van het plein niet als te uitdagend te worden gezien. Ik volgde je met mijn ogen, terwijl je met je vriendinnen aan het praten was. Toen ik eindelijk durfde te vragen of je met me wilde dansen – het voelde alsof het hele plein keek – zei je “natuurlijk”. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat ik jou had gekozen. Ik mis je nog iedere dag.
Ik heb veel aan je gedacht. Het wordt niet minder sinds je er niet meer bent. Ik weet dat ik je iedere dag vertel dat ik je mis, maar vandaag is het anders. Ik moet steeds denken aan die eerste dans en onze eerste tijd samen. De brieven die ik je stuurde, waarin ik je vertelde over mijn plannen. Hoe ik als eerste in mijn familie iets van mezelf wilde maken. Dat ik alles zelf wilde leren dat anderen op de universiteit mochten doen. Dat ik wist dat ik jou daarbij nodig zou hebben.
Onze eerste afspraakjes. Hoe lang ik moest wachten voordat ik je eindelijk voor mezelf had. Altijd iemand spiedend om ons heen, alsof we nog eigendom waren van anderen en niet van elkaar. Als ik terugdenk aan die tijd schijnt altijd de zon. Ik zie jou op de voorgrond en een grote zon achter je, overal licht en jouw ogen in het centrum van alles. Ik was zo bang dat ik je zou herinneren als in je laatste dagen. Ziek, moe en kaal. Maar ik zie je zoals je toen was. Ik zie je naar me lachen op dat plein. Ik zie je in bed met ons eerste kind in je armen. Ik voel hoe je mijn hand vastpakt als ik verdrietig ben en je fluistert iets in mijn oor. In mijn herinnering lach je altijd.
Daar ben ik je zo dankbaar voor. Ik wil je dat vandaag vertellen. Het is 62 jaar geleden dat ik voor het eerst met je danste. Ik hield een droom vast, in het wit met rode stippen. Ik wil je vertellen hoe blij ik ben dat ik je nooit heb losgelaten. Hoe blij ik ben dat je mij gekozen hebt. Ik zie jou in onze kinderen en kleinkinderen en dan ben ik trots. Ik ben trots dat ik jou heb gekend. Trots dat jij mijn vrouw was. Dat wij elkaars grote liefde waren. Jij hebt mij gemaakt tot wie ik wilde zijn. Ik ben trots dat ik mijn leven naast jou heb mogen doorbrengen.
Vorige week ging de kleine van Sophie voor het eerst naar school. Je had het moeten zien. Hij was zo bang. Net als zijn moeder vroeger. Hij weet niet meer wie je bent, hij was ook nog zo klein toen je overleed. Maar ik zorg ervoor dat hij je weer leert kennen. Elke keer dat ik hem zie vertel ik over jou. Hoe lief je was. Hoe mooi. Dat je zo’n goede oma zou zijn geweest. Hoeveel je van hem gehouden zou hebben. Ik heb hem meegenomen naar hier en hij vroeg waar jij nu bent. Ik vertel hem dat je heel gelukkig bent ver hierboven, omdat je hem van daaruit altijd kan blijven zien. Ik vertel hem over je witte jurk met de rode stippen, hoe jij met me danste. Ik vertel hem dat iedere keer als de zon schijnt zijn oma naar hem lacht. Ik weet dat je ook nog steeds naar mij lacht. En dan ben ik weer trots. Trots dat ik degene ben die je steen schoonmaakt en je bloemen brengt. Ik hou van je. Tot morgen, lief.
Mark Thiessen ziet soms dingen en probeert daarover te schrijven