Proza

05-04-2013 16:00

Ik hap naar lucht en kom schreeuwend tevoorschijn. De plek die mij 9 maanden warmte en rust gaf heb ik verlaten en ik kom terecht in de wereld die vanaf nu ook van mij zal zijn. Direct word ik omarmd en als een hete aardappel doorgegeven aan mensen die ik niet ken en die me allemaal met dezelfde verwonderde ogen aankijken terwijl ze rare bewegingen maken met hun mond. Mijn hele leven zal ik ze blijven tegenkomen. Ze houden van mij enkel omdat ik besta en verder zal ik nooit veel moeite hoeven doen om ze tevreden te houden, anders dan verschijnen op feestjes en in ontmoetingen niet al te opzichtig reeds vastgestelde gedragskaders overschrijden.

En zo is het begonnen. Ik krijs veel, omdat ik de woorden nog niet ken die mij in staat stellen beheerst mijn klaagzang te spuwen. Ik wil eten, drinken, poepen en slapen en alles dat dit in de weg staat trakteer ik op een ongekend schouwspel van door merg en been gaand geschreeuw, liefst in het openbaar om het ongemak van mijn verzorgers te vergroten. Voordat ik het doorheb is een aantal mensen van wie ik moet houden mij al ontvallen wegens uit de hand gelopen ouderdomsverschijnselen. Ik schijn ze te moeten missen, wat nogal lastig is wegens een totaal gebrek aan herinneringen, maar ik speel het spelletje kundig mee.

Ik loop. De vreugde van mijn verzorgers is groot, mede door mijn toegenomen vermogen om verantwoording te dragen voor mijn eigen ontlasting. Praten gaat mij steeds makkelijker af. Het brengt wat begrip voor het eerder onbegrijpelijke, en noodzaakt mij minder vaak gebruik te maken van de beproefde schreeuwmethode wanneer ik mijn zin niet krijg. Ik ga naar school, waar ze mij eerst in de val lokken door met me te spelen alvorens ze mij met hele bundels sommen en andere ongein naar huis te sturen. Dat ik goed mijn best doe schijnt belangrijk te zijn. Prestaties worden beloond met het ontbreken van straf en een voetbal hier en snoepgoed daar. Langzaam verwacht ik naast het eten, drinken en ontlasten een zekere mate van vrijheid, die zich met name uit in het kapot maken van dingen wanneer niemand kijkt en met lotgenoten de vastgestelde gedragskaders overschrijden zonder daarbij in de problemen te komen.

God, wat leer ik veel. Ik neem alles in me op als een spons en ken nog geen enkele toepassing voor de in mij gestopte informatie, maar dat doet er niet toe. Al vroeg heb ik gezien dat het beter is te doen wat van je wordt verwacht in plaats van af te wijken van het gebaande pad. Ik krijg meer interesses. Zuipen, roken, vrouwen, een wereld gaat voor me open. Er wordt van me verwacht dat ik nóg meer ga leren, om iets te maken van mijn leven, dus verlaat ik mijn verzorgers om een paar steden verderop te wonen. Ik leef een paar jaar onder door mezelf gecreeërde erbarmelijke omstandigheden. Ik maak op fout op fout, met als eindresultaat een diploma en nog steeds geen idee hoe het verder moet.

Dus ga ik maar werken. Ik verveel me iedere dag op dezelfde manier en het enige waar ik mij druk over maak is of de verdiende grijpstuivers aan het einde van het jaar toenemen. Tussendoor word ik er in kranten, boeken en op tv keer op keer op gewezen hoe belangrijk het is gelukkig te worden. Net als de anderen maak ik hiervan een doel, een mantra, ik zal gelukkig worden want dat is nou eenmaal wat je doet wanneer je niet meer weet wat wel belangrijk is. De volstrekte zinloosheid van mijn zoektocht resulteert in een gebroken hart, een verloren jaar vol drank en sigaretten, een huis vol nieuwe spullen en uiteindelijk een oplossing in de vorm van een vrouw die zich ook al bij het onvermijdelijke heeft neergelegd en bereid is haar dagen bij mij te slijten.

Wat ons verbond in het begin herkennen we even later niet meer, dus we nemen kinderen. Het ontslaat ons van de taak met elkaar bezig te zijn en zorgt er zelfs voor dat we af en toe kunnen terugverlangen naar vroeger. Ik vraag me af of dit nou het geluk is dat ik zo nodig moest vinden. Ik heb me omringd met vrienden die mij vertellen over het weer en TV-shows en klagen over hun vrouw. Mijn werk zorgt voor een prettig inkomen en het enige dat ik daarvoor betaal is het langzaam zien verdampen van de paar dromen die ooit heb gehad. Mijn kinderen groeien op, het is alleraardigst, en voordat ik het weet zit ik weer alleen met mijn vrouw op de bank zonder iemand in de buurt om de aandacht van onze lusteloosheid af te leiden.

Ik word oud en laat alles langs me heen gaan. Het onontkoombare tuinieren,doelloos rondjes fietsen en stoelzitten deprimeert me. Maar hee, ik doe vrolijk mee. Mijn vrouw tuurt steeds vaker uit het raam, op zoek naar een glimp van andermans levens. Het zal mij verrotten. Het is bijna voorbij. Ik word ziek en kaal en kan niet meer lopen. Mijn laatste maanden breng ik door in bed en op het allerlaatste moment is iedereen die ik nog wilde kennen of waar ik niet vanaf kwam om mij heen verzameld. Er wordt mij verteld hoe goed ik voor ze was en hoe ze me gaan missen. Ik denk terug aan de aaneenschakeling van gebeurtenissen die ik de afgelopen 81 jaar heb meegemaakt en geen enkele springt er echt uit dus doe ik mijn ogen maar dicht en denk: “Dit was het leven. Ik heb het nooit begrepen.”

Mark Thiessen begrijpt het leven soms ook niet.