Het Nederlandse beleid op het terrein van ontwikkelingshulp loopt over van goede bedoelingen en dappere pogingen om de wereld te verbeteren. Helaas is het effect voor de landen die hulp krijgen in de praktijk nihil. Door de hulp te verdelen via een lappendeken van internationale organisaties, ngo’s en goede doelen, is er van het budgetrecht van de Tweede Kamer weinig meer over. Wat de VVD betreft is het dan ook hoog tijd voor een herinrichting van het beleid, zodat hulp echt helpt en de Kamer dat kan controleren. Een effectief beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking draagt namelijk bij aan onze eigen veiligheid en biedt economische kansen voor Nederlandse bedrijven.
Om ontwikkelingssamenwerking echt te laten slagen moeten projecten of subsidies aan twee belangrijke voorwaarden voldoen. Ze moet bijdragen aan de stabiliteit van een land of aan de zelfredzaamheid van haar inwoners. Hulp bij de opbouw van een goed functionerend rechtssysteem of het verstrekken van informatie en voorbehoedsmiddelen aan vrouwen die daardoor zelf bepalen of ze wel of geen kinderen willen krijgen, zijn goede voorbeelden.
In het eerste voorbeeld, hulp bij het opbouwen van een functionerend rechtssysteem, vergroten we de rechtszekerheid voor zowel burgers als bedrijven. Het gevolg daarvan is dat een land aantrekkelijker wordt voor investeerders. Dat leidt tot economische groei, hogere welvaart en betere leefomstandigheden. Op die manier functioneert hulp als een vliegwiel dat zorgt voor stabiliteit, bedrijvigheid en banen.
In het tweede voorbeeld geven we vrouwen meer regie over hun eigen leven. Door mensen de kennis en middelen in handen te geven om zelf te beslissen of en hoeveel kinderen zij willen, geven we hen ook de ruimte om andere keuzes te maken.
Voor beide voorbeelden geldt dat de vraag vanuit de landen die wij ondersteunen leidend moet zijn. Als we de keuze voor wat waardevol is en wat niet overlaten aan organisaties die hun eigen stokpaard berijden in een poging de wereld te verbeteren, zal het effect in de praktijk blijven tegenvallen. Als we die keuze daarentegen laten aan de mensen om wie het gaat, dan kunnen zij aangeven wat helpt en kan de minister toetsen of dat ook echt zo is. Op die wijze wordt hulp daadwerkelijk effectief.
Als je vluchtig kijkt, lijkt het net of deze beweging al in gang is gezet. We steunen minder landen en het aantal organisaties dat subsidies aanvraagt loopt terug. Dat komt echter niet doordat we vraaggestuurd zijn gaan werken. We hebben speerpunten benoemd en organisaties die om geld vragen doen dat vaker gezamenlijk, maar vooralsnog blijven het nog steeds goedbedoelde pogingen om stokpaardjes op te dringen aan een ander.
Daarom zou het goed zijn als we het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking niet langer versnipperen over de lappendeken van goede bedoelingen en internationale organisaties, maar gericht inzetten op die plekken waar vraag en aanbod elkaar raken. Daarbij is het belangrijk dat de minister altijd verantwoordelijk blijft voor het geld dat we besteden. De Tweede Kamer toetst vervolgens of het geld zinnig, zuinig en met zichtbaar resultaat wordt besteed. Als we die aanpak kiezen, kan ontwikkelingssamenwerking de veiligheid en economische kansen vergroten van zowel Nederland als de landen die we helpen.