Een nieuwe tentoonstelling in het Wereld Museum te Rotterdam. Altijd doen. Kijken en proeven. Helaas blijken de Perzen een soort oorlogsindustrie te hebben. De zeven zwaarden waaronder het zwaard van de gerechtigheid en een zwaard van de liefde. Hoe verknipt kun je denken. Veel linken in deze tentoonstelling van De Perzen met de moslimcultuur. Weinig over hun wetenschap, architectuur, landbouw, ambachten en samenleving. Veel zwaarden, veel harnassen, helmen en vechtlust. Slecht twee objecten met enige wetenschappelijke waarde. Erg schraal naast de koranteksten. Een oorlogs- en strijdcultuur met weliswaar prachtige ingelegde en verfijnd bewerkte zwaarden en attributen. Hoogstaande cultuur? In zekere zin dan wel. Maar hoe de ambachtslieden en boeren leefden wordt niet getoond of verteld. Ook niet dat het een zwaar feodale samenleving was. Top-down georganiseerd met een soort ‘liefde’.
Nog voordat we, mijn vriendin en ik, mochten genieten van de bovenstaande geneugten moesten we langs de ticketbalie. Er stond een Surinaamse vrouw. Studente. Zat op de universiteit. Maar dat vertelde ze pas later. We vroegen ons af of Sinterklaas was aangekomen. We zagen veel kinderen in de omgeving en dranghekken bij de Spidokade. De Surinaamse vrouw begon haar beklag met een sobere blik dat er kinderen waren die haar zwarte Piet noemden. Zij leed eronder. Dat was duidelijk. Zelfs op de universiteit werd ze soms vreemd aangekeken. Waarom niet dacht ik. Een getoupeerde haardos leidt, zeker bij een aantrekkelijke dame meestal tot aankijken. Soms vreemd aankijken. Mogelijk van geilheid. En dat kinderen je in deze periode identificeren als een zwarte Piet. Het gebeurt. Kinderen blijven kinderen. Je kunt je er door geraakt gaan voelen met afkeer of erom lachen. Maar zij trok de lijn door. Min of meer fel. Nog net niet met woorden dat die gedachtegang met wortel en tak moest worden uitgeroeid. Want op de universiteit zag ze het resultaat. De schuld lag bij zwarte Piet. Daardoor werd zij als anders gezien. Wat ze ook was. Een leuk mens. Uiteraard zonder die blik van onrecht.
Ik kon het niet laten om haar met een ander verhaal te confronteren. Mijnheer Romano. De eerste Surinaamse leraar Nederlands op de Lagere Technisch School. 45 jaar geleden ongeveer. Mijnheer Romano was aardig. Vriendelijk. Een unicum op de LTS waar je als jongeren streng en soms hard wordt benaderd en benadeeld. Andere leraren Nederlands waren Bruns en van de Geer. De laatste was niet echt onaardig maar Bruns. Bruns was ronduit een hork. Een hedendaagse labberkak. Nooit geen goed woord. Altijd neerbuigend. Brut en geïrriteerd. Kwam vaak het leslokaal te laat binnen. Plofte neer. Pakte zijn krant, sloeg die open, zei geen goedemorgen, verstopte zich achter die krant en na enige tijd sloeg hij die neer en zei dan geagiteerd. “Doe je boek open en lezen bladzijde blabla bla tot blablabla” en ging verder met zijn meegenomen slobberkoffie weg te werken achter zijn papieren schuilmuur.
Maar toen kwam mijnheer Romano. Hij praatte met ons. Vertelde over zichzelf. Hij vroeg dingen aan ons. Hij stelde dingen voor aan ons. Wij waren sprakeloos. Gassies met soms bravoure en af en toe een grote bek. Ik was geen puistige puber maar een slummel met bril, te veel aardappelbuikvulling, flaporen en vooruitstekende tanden. Een soort Dirk-stripfiguur van het Algemeen Dagblad. Helaas werkte mijn tweedehands outfit ook niet mee aan een modieuze verschijning. Laat staat zelfvertrouwen. Naar hedendaagse maatstaven werd ik niet gepest maar geplaagd. Nooit grof veelal subtiel. En niet door mijn klasgenoten. Maar dat subtiele door anderen maakte dat ik me nooit op mijn gemak voelde. Een schuchter joch werd en het liefste achteraan de klas ging zitten met rugdekking van de muur. Iets wat ik ervoer als gemeenschappelijk met anderen die worden aangesproken op hun uiterlijk. Zoals het beklag van de baliemedewerkster over haar uiterlijk.
En wat mijnheer Romano de eerste keer dat hij in zijn presentatie voorstelde was dat we ook voordrachten mochten geven. Iets mochten vertellen over waar je veel over wist of wat je leuk vond. Ik, de verschuilpuber, vroeg of ik een lezing mocht houden over ” Nederland en de meidagen van 1940″. Het mocht en ik heb een lesuur mijn medeleerlingen mogen ‘vervelen’ met mijn wetenswaardigheden. Na afloop een applaus en een compliment van mijnheer Romano. Mijn zelfvertrouwen was gegroeid.
Dit verhaal vertelde ik aan de Surinaamse baliemedewerkster als compliment aan die vriendelijk mijnheer Romano. De eerste Surinaamse leraar op onze LTS. Maar ook als ode aan al die andere vriendelijke goedlachse Surinamers. Of ze nu op zwarte Piet lijken of niet.
Maar over die oude Perzen heb ik geen goed woord. Te veel zwaarden. Een zwaard van de liefde?! Wat bezielden ze. Te bedenken dat deze tentoonstelling ging over de 18e en 19e eeuw voorkomend uit de moslimcultuur. Was het maar geschiedenis en bleef het maar zo. Geef mij maar mijnheer Romano. Die had geen zwaard nodig om harten te veroveren. En zij, de baliemedewerkster ook niet. Hooguit een goedgevulde lach. Of lijkt ze dan weer te veel op die kindervriend, zwarte Piet?