Pieter van Eijsden schreef onlangs hier op ThePostOnline over de barrières die religieuze gevoelens kunnen opwerpen in het maatschappelijk debat. Ook betoogt hij dat de ruimte die ‘gekwetste gevoelens’ krijgen in dit debat de essentie van het debat ondermijnt. Van Eijsden heeft (op het stuk over sociaalwetenschappers na dan) groot gelijk: zijn kritiek is namelijk op te vatten als een terechte aanval op het postmodernistisch relativisme.
We moeten voor eens en voor altijd genadeloos afrekenen met het postmodernistisch relativisme, wat zich vaak weet samen te vatten in wijdogige naïeve holle frutselfrases zoals ‘iedereen heeft zijn eigen waarheid’ en ‘wetenschap is ook maar een mening’. Klinkklare klankschaal-nonsens zoals ‘leven en laten leven’ zijn argumentatieve dooddoeners die elke kritiek op religieuze of dogmatische intolerantie proberen te smoren. Want stel je voor dat er iets van debat zou ontstaan en er mensen gekwetst worden?
Alvorens postmodernistische argumenten te kunnen bestempelen tot ‘dom gelul’ is het wellicht handig om eerst de achterliggende logica van het postmodernisme te verkennen en vervolgens vakkundig te fileren.
Het postmodernistische idee dat er geen objectieve ontologische realiteit bestaat, omdat iedereen zijn eigen werkelijkheid construeert, maakt dat er niets zoiets is als ‘de waarheid’. De realiteit is geconstrueerd door sociale interacties, communicatie en dus ook taal. Taal kan hier gezien worden als een verzameling van gestructureerde symbolische expressies waar mening aan wordt toegekend. Woorden an sich zijn tenslotte niets meer dan een fonetische representatie: het is de combinatie van woorden die betekenis genereren.
Omdat de toekenning van betekenis aan taal een sociaal proces is, kan er dus niet langer een universele objectieve betekenis voor iedereen bestaan. Als ik een peer zie, waar jij een appel observeert, wordt het wel heel lastig om de objectieve werkelijkheid te observeren. Het is tenslotte allemaal maar relatief. Kortom: werkelijkheid is relatief en wordt hiermee niet alleen radicaal verworpen, maar tevens losgetrokken van taal (en vice versa). De werkelijkheid wordt zelfs dienstmaagd van de taal en haar sociale en politieke orde. Postmodernisten zijn hierdoor gedwongen om te kijken naar andere betekenisdeterminanten en komen uit bij gedeelde systemen van waarheid (zoals cultuur) of regimes van waarheid (zoals macht). Deze postmodernistische verwerping van een objectieve waarheid zorgt voor twee grote wetenschappelijke problemen.
Allereerst wordt hiermee de correspondentietheorie van waarheid verworpen. Want al kunnen wij betekenis construeren, het is hiermee nog niet per se waar. Een betekenis wordt niet waarheid door iemand (of een groep mensen) omdat zij gaan handelen naar een bepaalde waarheid. Een auto huub-huub-huub-barba-truct zich niet in een fiets omdat wij hier met elkaar afspreken dat een auto een fiets is, en alle rituelen in een kerk of moskee maken de joodse, christelijke of islamitische god niet minder een sprookjesfiguur.
In de realistisch-metafysische traditie ontdekken mensen de waarheid, en creëren ze deze niet zelf. Wij gaan er in deze traditie van uit dat wij iets kunnen zeggen over een claim (in hoeverre deze ‘waar’ is) door deze te vergelijken met wat wij zien in de universele observeerbare realiteit. Zoals een vallende appel ons informeert over zwaartekracht. Of mensen bereid zijn deze claim te accepteren (of niet) is totaal irrelevant voor de waarheid. Zwaartekracht verdwijnt niet, en de appel gaat niet besluiten om niet langer te vallen omdat een groep mensen haar ontkent. Net zo min verschijnen er spontaan goden in de wolken omdat een stel mensen hebben afgesproken er boeken over te schrijven en er tegen te praten.
Daarnaast betekent een verwerping van de waarheid ook de verwerping van de drie fundamentele principes van de logica: het principe van identiteit, het principe van non-contradictie en het principe van de uitgesloten derde. Let wel, zonder logica (en dus een zekere mate van systematiek) is het in de wetenschap onmogelijk om nieuwe descriptieve argumenten te ontwikkelen, of deze te testen (repliceren), laat staan om nieuwe kennis te genereren. Filosofie (en logica) is niet voor niets de ‘moeder der wetenschappen’. Dit maakt postmodernisme dus feitelijk een behoorlijk intellectueel luie stroming.
En dan is er nog een tweede fundamenteel probleem. Naar zeer, zeer ruime en vrije vertaling van Descartes, claimen postmodernisten dat cultuur en taal zorgen voor een soort filter die tussen jouw observatie en het object van observatie instaat. Als alle mensen blijkbaar gevangen zitten in een cultureel-linguïstisch raamwerk dat het a priori onmogelijk maakt kennis te verkrijgen over een wereld of zelfs een frame daarbuiten is het nogal vreemd dat het voeden en koesteren van dezelfde cultureel-linguïstische raamwerken nieuwe kennis zal genereren. Oftewel: door mensen vooral aan te moedigen in hun ‘eigen waarheid’ te blijven zitten, en deze te ‘respecteren’, moedigen wij mensen aan tot intellectuele segregatie. Wederom niet de beste manier om nieuwe kennis te genereren en wetenschappelijk gezien zelfs een self-refuting claim.
Dat wij bepaalde religieuze intoleranties tot op zekere hoogte (zolang ze niet onze wetten overschrijden) tolereren, is de prijs van een vrije samenleving. Mensen zijn tenslotte ook vrij om zich te gedragen als een stel verwende narcisten die zonder enige intellectuele oefeningen of wetenschapsbeoefening claimen ‘de’ waarheid in pacht te hebben omdat hun ouders hen dat hebben verteld en het in een boek staat. Sterker nog: dergelijke Napoleons maken de wereld een stukje minder saai. Dito de postmodernistische sandaaldragende subculturen in de academische wereld die blijkbaar de methodologische en filosofische memo’s nog niet hebben ontvangen. Dit is ook geen betoog om bepaalde emoties en redeneringen niet meer toe te laten in het debat, maar een betoog tegen de hyperinflatie van persoonlijke emoties als argumenten in het debat. Het is niet alleen onwetenschappelijk, het maakt een debat ook onmogelijk.
Want wat wij niet kunnen en mogen tolereren is het goedpraten en het aanmoedigen van intellectuele luiheid, laat staan intellectuele segregatie aan te moedigen door religieuzen een soort van ‘free pass‘ te geven in het maatschappelijk debat. “Oh u bent religieus, dus u hoeft niet meer met inhoudelijke argumenten te komen”.
Het is van de gekke dat tegenwoordig ideeën niet zomaar verworpen mogen worden, omdat zij verbonden zijn aan een persoonlijke waarheid en dus ook het ego. Meningen zijn een verlengstuk van ons ego geworden, omdat wij onze ‘persoonlijke waarheid hebben geïnternaliseerd. Een aanval op je standpunt, staat gelijk aan een aanval op jouw identiteit. Standpunten en meningen zijn geïnternaliseerd en een verlengstuk jezelf in al je megalomane glorie. Zodra je identiteit dus bepaalt wat je mag zeggen, maar dus ook waar je mee wegkomt wordt elke discussie op inhoudelijke argumenten nagenoeg onmogelijk.
Voorbeeldje: ook al bestaan er ongetwijfeld moslims die normaal een argument kunnen opbouwen, is de lat bij moslims (op zijn zachts gezegd) wel heel laag gelegd. Dit is moeilijk te ontkennen wanneer totale randdebielen primetime bij Pauw aan tafel lekker antisemitisch mogen spraakwateren over hoe ze “opiniemaker op Facebook zijn”.
Of wanneer wij manse mbo’ertjes zelfvoldaan een mede-gast voor “nazihoer” laten uitmaken, want dat is “tog ook vrijheid van meningsuiting jeweetoooog jatoooog”.
Het riekt naar redactioneel paternalisme. Alsof je de etterbakken van de klas die het slechtst presteren (nagenoeg niets) naar voren haalt om in het zonnetje te zetten. Niet omdat ze nou zo een goed rolmodel zijn maar omdat ze zich anders niet geaccepteerd voelen in de klas. Raar. Alsof religie inhoudelijk debat uitsluit.
Voor het tegendeel hoeven wij slechts te kijken naar de twee meest beleefde mannen op het Binnenhof: Kees van der Staaij (SGP) en Arie Slob (Christenunie). Vinden redacties de ophef te leuk? Of nemen ze de moeite niet om verder te zoeken dan rappertjes wiens belangrijkste bijdrage aan de discussie de eigen identiteit is? En waarom is het zo moeilijk voor talkshowpresentatoren om inhoudelijke vragen te stellen en van gasten te verwachten dat zij die ook geven? Hebben wij in Nederland het seculiere debat dermate kapot gerelativeerd dat wij met zijn allen niet meer weten hoe te debatteren?
Dat laatste zou niet best zijn. Want als feiten verworpen worden, hoe kun je dan nog het tegendeel bewijzen? Als logica niet meer van toepassing is, hoe kun je iemand dan overtuigen?
Als woorden niet meer werken, moet dan werkelijk nog worden uitgelegd wat het alternatief is?