“Goedendag”, hoor ik een luide stem mij verwelkomen. “Jij haalt de gemiddelde leeftijd hier wel omlaag jong!” Het is de eigenaar van deze platenzaak die mij zo hartelijk ontvangt. Behalve hij en ik zijn er verder geen mensen in de platenzaak aanwezig. Ik schat hem 55. Het ruikt hier muf. Ik vraag me af of de zaak naar hem ruikt of hij naar de zaak. De zaak is net zo stijlloos gedecoreerd als de eigenaar zelf, die in een bandshirt zonder pasvorm onhandig de platenbakken ontwijkt en naar mij toeloopt.
Ik vertel hem dat ik een plaat zoek voor mijn broer die net jarig is geweest. “Waar houd je broer van?”, vraagt de nog steeds enthousiaste platenverkoper mij, terwijl ik op zijn naamkaartje lees dat hij Peter heet. Hij ziet me staren. “Peter, afgeleid van Peter Sarstedt, de Franse chanson-zanger”, antwoordt hij op mijn niet gestelde vraag. “Houdt hij van Sarstedt?” – “Nee, hij is gek op 70’s rock”, vertel ik hem. Ik zie dat ze daar bakken vol van hebben en zeg tegen hem dat ik zelf wel even door platen heen snuffel. “Prima! Geef maar een gil!”
Peter ziet eruit alsof hij zelf uit de 70’s is gestapt. Hij heeft lange, wilde haren en een asymmetrische baardgroei. Zijn adamsappel beweegt elke keer als hij een zin meezingt van één of ander obscuur folk-nummer.
Ik heb medelijden met hem, terwijl hij tamelijk gelukkig overkomt. Zou hij niet anders weten? Zou hij hier zijn dagen verslijten? Ik kan me niet voorstellen dat hij een vrouw heeft.
Tussen de lange, volle bakken met platen van artiesten waarvan ik nog nooit eerder had gehoord zoek ik naar iets wat ik herken. Ondertussen rinkelt er een belletje, er is een nieuwe man binnengekomen. Ook deze man heeft een bandshirt aan en een aangezicht die je ’s avonds niet graag in een verlaten steegje tegen wilt komen. Het is een vaste klant, merk ik aan de manier waarop ze elkaar begroeten, of beter gezegd: hoe ze elkaar niet begroeten. Ze beginnen vrijwel meteen met het oprakelen van allerlei bandjes en verhalen die slechts een enkeling kent.
“Ken je deze plaat?”, vraagt de man die net naar binnen wandelde aan de eigenaar, terwijl hij de plaat als een gewonnen trofee in de lucht houdt. Op de plaat staat 1000 idiots. Hij ziet dat ik mee kijk en vertelt mij het verhaal van de duizend idioten. “Voordat deze jongens de plaat maakte dachten ze dat er vast duizend idioten zijn die de platen zouden kopen.” Ik luister aandachtig. Wat kan deze man goed vertellen. “Tientallen jaren later is de plaat meer dan tienduizenden keren verkocht aan idioten zoals Peter en ik.” Ik lach. Hij heeft gelijk. Ze lijken op het eerste gezicht idioten. ‘Gekken’, zouden wij mensen uit de wereld buiten de platenzaakdeuren zeggen. Wij weten net zo weinig van Peter en de tweede idioot dan zij van ons. Toch voel ik me aangetrokken tot deze plek. Er wordt niks van mij verwacht en over mijn verschijning hoef ik me al helemaal niet druk te maken. Het kan toch niet heel veel onverzorgder dan Peter.
Ik besluit een oude plaat van Genesis te kopen. Na bij de kassa afgerekend te hebben geeft Peter de plaat die de bezoeker net omhoog hield aan mij. “Hier, gratis en voor niets.” – “Vanwaar die gulheid?”, vraag ik verrast. De eigenaar antwoordt niet. Ik twijfel of hij mijn vraag negeert of dat hij mij niet gehoord heeft. Ik ga uit van het tweede, de muziek staat immers hard.
Terwijl ik met de twee platen in mijn hand tevreden de zaak uitloop hoor ik Peter mij nog naroepen.
“Wacht wacht!” Ik wacht. “Hoe heet je eigenlijk?” – “Jordi”, antwoord ik. Hij lacht, komt na me toegelopen en legt zijn hand op mijn schouder: “Welkom bij de 1000 idioten, Jordi.”