Kunst

Proza

24-04-2013 14:00

De werkkamer van minister Gerard van der Bent ziet er in de zonnestralen van een koude decembermorgen als volgt uit: tegenover zijn zware, donkerbruine, eikenhouten bureau een schilderij, bijna drie meter hoog, twee meter breed. Het is een portret van Willem van Oranje, staand tegen een zwarte achtergrond, kin omhoog, in zijn rechterhand een opgerold stuk perkament, om het schilderij een zware, zwarte lijst.

Van der Bent droomt er wel eens van, en hoopt, dat hij ook zo plechtstatig wordt vastgelegd en misschien, over een aantal eeuwen, in de werkkamer van een belangrijk man hangt. Die gedachte vervult hem met ambitie. ‘Daadkracht Gerard, daadkracht tonen, daar gaat het om’, zegt hij dan tegen zichzelf.

Van der Bent gaat aan zijn bureau zitten, het is 10 uur en hij is nu al moe. Tropenjaren zijn het. Zijn pak zit vormloos om zijn lichaam, de mouwen van zijn pak geheel over de mouwen van zijn overhemd. Hij heeft geen noemenswaardig bovenlijf, armen als luciferhoutjes, maar wel een buikje zodat zijn witte t-shirt, dat hij altijd draagt onder zijn net iets te strakke overhemden, zichtbaar wordt. Hij draagt altijd een vrolijk gekleurde felle das, oranje met blauw vandaag, want felle kleuren stralen positiviteit uit, zo heeft zijn media-adviseur hem verzekerd. Hij heeft een ingevallen gezicht, een vogelneus, kort peper en zout kleurig haar. Hij weet het: hij is minister geworden door zijn jarenlange loyaliteit en dossierkennis, niet door zijn charisma. Hij is eigenlijk onzichtbaar, wat tegelijk zijn makke en kwaliteit is.

Zijn blackberry piept. De journalist wil weten wat hij vindt van de uitspraken van collega-minister en partijgenoot Peter van der Willigen. Van der Bent zucht ostentatief, wat nutteloos is, want er is verder niemand in de ruimte. Waarom moet Peter over alles een mening hebben, kan die eikel nooit eens zijn mond houden?

Rechts op het bureau liggen, als hij het goed ziet, vijf dossiers, recht voor hem één. Zijn assistent Frank legt altijd het dossier met de hoogste urgentie midden op zijn bureau. Van der Bent verwijdert het dikke elastiek om het dossier en opent het. Bovenop ligt een samenvatting van het dossier, zodat hij het hele dossier niet hoeft te lezen. ‘……….IND-besluit tot uitzetting, geweld tegen vrouwen, onveilig, op basis van artikel 12, uitgeprocedeerd………’
Hij bladert vluchtig door het dossier en stuit op een krantenartikel over het meisje en dat de buurt het zo erg vindt dat ze wordt uitgezet: Fatima, waarom heten al die meisjes toch Fatima? Bij het artikel is een grote foto geplaatst van Fatima, verlegen kijkend, zoals alle jonge pubermeisjes. Van der Bent leunt wat verder naar de foto toe om te controleren wat hij al meende te zien: het meisje heeft een beugel (net als mijn dochter, denkt hij), twee slotjes zijn net zichtbaar achter haar timide glimlach. Hij leest dat ze 13 is, naar de eerste klas van het gymnasium in Haarlem gaat, van paardrijden en hockey houdt.

Van der Bent leunt achterover en wipt met de achterste twee poten van de stoel naar achteren tegen de muur aan, zoals hij dat vroeger deed toen hij 13 was, op de achterste rij in de klas van meester Van Lierop. Hij sluit zijn ogen en ziet het meisje, zittend op haar fiets, zich vasthoudend aan de lantaarnpaal op de stoep voor bakker Vermeulen. Het is acht uur, koud en nog donker, het meisje draagt handschoenen. Elke dag wacht ze daar op haar vriendinnen, ze is vroeg en nooit te laat. Haar licht is nog steeds stuk, dus ze mag straks vast aan de binnenkant fietsen, net als gisteren. Ze heeft een zware rugtas met schoolboeken om haar frêle rug. Ze weet dat het verstandiger is de tas onder de bagagedrager te binden, maar dat is niet stoer . Ze hoopt dat Sander er weer is, want die was gisteren ziek. Fatima vraagt zich af of ze misschien verliefd is op hem…

Dan piept de blackberry van Van der Bent weer, hij schrikt, opent zijn ogen, is even gedesoriënteerd maar herpakt zich, en wipt de stoel weer op vier poten. Weer een vraag over de uitspraken van Peter, nu van een andere journalist. Een reactie kan niet langer wachten hij moet zijn media-adviseur bellen. Hij kijkt naar het dossier voor hem, naar de foto van het meisje, en zet met een ferme haal zijn, voor een calvinist opmerkelijk zwierige, handtekening bij ‘uitzetten geen bezwaar’.

Hij sluit het dossier en wurmt met een hand het elastiek er weer om heen terwijl hij met zijn andere hand de naam van zijn media-adviseur selecteert in zijn blackberry.

René Rensing (1974) is advocaat in Haarlem.