Kloof tussen burger en politiek: representatie-probleem? Nee en ja

07-05-2013 10:10

Regelmatig wordt er geklaagd over het bestaan van een kloof tussen burger en politiek. En feitelijk is die er ook. De Tweede Kamer is in verschillende opzichten namelijk geen precieze afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Neem opleidingsniveau. Het merendeel van de volksvertegenwoordigers bestaat uit hoogopgeleiden terwijl nog niet eens eenderde van de Nederlandse bevolking hoog is opgeleid (zie bijvoorbeeld discussies over de ‘diplomademocratie’). Vaak wordt geroepen dat dit een probleem is. Maar is dat wel zo?

Niet noodzakelijkerwijs. De gedachte dat in een representatieve democratie de volksvertegenwoordiging een soort miniatuurversie van de Nederlandse bevolking dient te zijn is een hardnekkig misverstand. Het gaat er in een representatieve democratie niet zozeer om of kiezers qua opleiding (of bijvoorbeeld geslacht, leeftijd of religie) worden vertegenwoordigd; het gaat er om of zij qua ideeën worden gerepresenteerd.

Als we een parlement zouden willen dat een miniatuurversie is van de bevolking, moeten we onze Tweede Kamerleden niet aanwijzen door middel van verkiezingen, maar aan de hand van loting. Loting zou namelijk garanderen dat iedereen een even grote kans heeft om als volksvertegenwoordiger in de Kamer terecht te komen, en dus resulteren in een behoorlijk nauwkeurige afspiegeling van de Nederlandse bevolking.

Aristocratische verkiezingen

Een dergelijke vorm van representatie is echter nooit de bedoeling geweest. Het zou er namelijk toe leiden dat wij door een groep willekeurige mensen vertegenwoordigd worden. De kans is dan groot dat veel van de ingelote mensen ongeschikt zullen blijken te zijn als politici. Om een dergelijke willekeur te voorkomen is een representatieve democratie niet gebaseerd op loting, maar op verkiezingen. Verkiezingen vormen een soort beschermingsmechanisme omdat kiezers alleen op kandidaten zullen stemmen die zij geschikt achten voor een politieke functie. Dit garandeert natuurlijk niet dat ook daadwerkelijk de beste kandidaten geselecteerd worden. Maar de kans hierop is wel aanzienlijk groter dan wanneer de selectie volkomen willekeurig zou zijn.

Verkiezingen zijn dus noodzakelijkerwijs aristocratisch en leiden er toe dat alleen de meest geschikt geachte politici worden geselecteerd. Deze politici zullen vaker hoogopgeleid zijn, aangezien hoogopgeleide mensen gemiddeld nu eenmaal over meer kennis en vaardigheden beschikken, en dus eerder geschikt zullen worden bevonden – en waarschijnlijk gemiddeld ook eerder geschikt zijn – om de samenleving te representeren als volksvertegenwoordiger.

De qua opleiding scheve afspiegeling van de Tweede Kamer is dus een vrijwel onvermijdelijk gevolg van de inrichting van onze representatieve democratie en vormt an sich geen probleem voor de kwaliteit van de vertegenwoordiging. Dat de Tweede Kamer voornamelijk uit hoogopgeleiden bestaat is echter wel een probleem wanneer de ideeën van laagopgeleide burgers niet vertegenwoordigd worden.

Laagopgeleid en links

Dit was tot voor kort het geval. Uit onderzoek van Wouter van der Brug blijkt dat er een groot aantal voornamelijk laagopgeleide kiezers is dat linkse ideeën op sociaal-economisch terrein combineert met nationalistische opvattingen op sociaal-cultureel vlak (zie bijvoorbeeld hier en hier). Zij zijn voorstanders van de herverdeling van inkomens en van een sterke staat, en staan tegelijkertijd kritisch tegenover immigratie en Europese integratie. Tot voor kort waren er echter nauwelijks partijen die hun ideeën vertegenwoordigden. De SP komt enigszins bij hen in de buurt, maar staat veel minder kritisch tegenover immigratie dan de meeste van deze kiezers. De LPF kwam in de buurt, maar was op sociaal-economisch terrein weer een stuk minder links dan dit deel van het electoraat. Pas sinds de PVV zich steeds meer is gaan profileren als een sociaal-economisch linkse partij, is er een partij die de ideeën van deze groep kiezers vertegenwoordigt in het parlement.

Representatieprobleem

De vraag is echter of deze groep kiezers op dit moment voldoende is vertegenwoordigd in het parlement. Waarschijnlijk hebben veel van deze links-nationalistische kiezers bij de laatste verkiezingen om een strategische reden – Rutte dan wel Samsom de verkiezingen laten winnen – een stem uitgebracht op de VVD of de PvdA. Hun ideeën, die veel radicaler zijn dan de opvattingen van deze partijen, hebben zij echter niet aangepast. Nu de liberalen en sociaaldemocraten samen een regering vormen, en als gevolg daarvan flink richting elkaar zijn geschoven, zullen de voornamelijk laagopgeleide links-nationalistische kiezers die op hen gestemd hebben zich realiseren dat hun opvattingen nauwelijks vertegenwoordigd worden in het parlement.

Dit betekent dat we uiteindelijk tóch een representatieprobleem hebben. Dat representatieprobleem heeft echter niets te maken met het overwicht van hoogopgeleide volksvertegenwoordigers, maar is veroorzaakt door de strategisch stemmende kiezer zelf.

Matthijs Rooduijn is politiek socioloog aan de UvA. Dit artikel verscheen eerder op het politicologische weblog Stuk Rood Vlees.