Column

“Maar ook de tijd zit krap in zijn heden”

01-03-2011 14:00

Vijf weken geleden lag ik op het hoogtepunt van de maandagochtendspits plotseling op nat, korrelig asfalt. Een oudere vrouw met een regenkapje op haar hoofd was hard tegen mij aangebotst. Ze keek even naar me, stapte toen weer op en reed snel door. Mijn fiets bevond zich enkele meters verderop. De pedalen ruw weggetrokken van mijn voeten zag ik het voorwiel nog draaien. De regen viel als een te koud afgestelde stortdouche over me heen en automotoren ronkten zorgwekkend dichtbij. Vanaf mijn positie, midden op het kruispunt, kon ik het rokende blik goed zien. De chauffeurs in fris gestoomde krijtstreepjes met hun Van Bommels al startklaar boven het gaspedaal. Een stekende pijn in mijn rechterenkel maakte duidelijk dat ik onmogelijk op kon staan. En ik bedacht me dat mijn positie wel eens gunstiger geweest was.

Dr. Harry Jansen verzorgde afgelopen woensdag in het Utrechtse Academiegebouw de derde lezing over tijd. Na Maarten van Buuren (“Tijd bestaat niet”) en Dick Swaab (“Tijd bestaat”), die in de eerste twee weken hun licht lieten schijnen over het begrip, is het Jansen die op intrigerende wijze vertelt hoe de historicus om kan gaan met tijd. Ik was blij verheugd. Als historica ben ik immers regelmatig te laat.

Drie soorten tijd
Volgens Jansen zijn er drie mogelijkheden. Allereerst is er de golvende tijd waarbij we de geschiedenis  –de naam geeft al veel prijs– als golfbewegingen dienen te bestuderen. Wereldrijken komen op en gaan weer ten onder. Beschreven als de bekende ‘Rise and Fall’- theorie. Het is de opvatting die naadloos aansluit bij die van kerkvader Augustinus , maar die eveneens in het licht van de huidige situatie in het Midden-Oosten niet actueler kan zijn.

Volgend op de golvende tijd, bespreekt Jansen de gefaseerde variant. Om deze toe te lichten worden zowel Aristoteles als Marx uit de kast gehaald. Bij die gefaseerde tijd zitten tussen de verschillende periodes in de geschiedenis breuken. Het ene paradigma gaat over in het andere.

Tot slot is er de durende tijd. Bedacht door Henri Bergson, die in de negentiende eeuw rondliep. Hij stelde dat verschillende tijden naast elkaar kunnen bestaan. In de geschiedschrijving brengt bijvoorbeeld Frank Ankersmit deze wijze ten uitvoer. Een gevolg is dat mensen totaal verschillende verhalen kunnen vertellen over de tijd waarin ze leven. Terwijl Jansen talloze voorbeelden geeft,  bedenk ik me dat zijn betoog ook op microniveau stand houdt. De tijd kan plots veranderen.

Ambulance
Vijf weken geleden klonk vanuit het niets plots een vriendelijke stem. “Kom maar meisje. Je ligt midden op de weg,” zei een heer met hoed vriendelijk tegen me. Ik keek op en herkende zijn gezicht. Het was de oude klokkenmaker, die al tientallen jaren in de binnenstad uurwerken repareert. Wanneer je zijn kleine werkplaats betreedt, stap je plots twee eeuwen terug. Voorzichtig hees hij me overeind. Eenmaal aan de kant van de weg, kwam een vrouw met een rolstoel hollend naar ons toe. Ondanks de pijn, verwonderde ik me over die stoel. Hoe had ze die zo snel geregeld? “Mevrouw, ik ben van het Rode Kruis, ga snel zitten. De ambulance is al gebeld.”

Gedrieën wachtten we op de ziekenwagen, terwijl de man en vrouw mij aan de praat hielden. Wat ik vandaag van plan was geweest te doen? “Nou, eerst naar de universiteit waar ik een college moet geven en daarna door naar Hilversum voor een vergadering.” De man knikte. “Ik zou die mensen maar even afzeggen. Dat gaat niet lukken zo.”

Gehoorzaam pakte ik mijn telefoon en stuurde een smsje. Eenmaal in de ambulance keek de broeder bezorgd naar mijn enkel. “Dat gaat wel even duren mevrouw. Rekent u er maar op dat u een aantal weken niets kan.” Zwijgend keek ik naar mijn voet die snel dikker werd. In mijn hoofd kraste ik alle afspraken door.  Jansens woorden over de Rise and Fall en de paradigmawisseling moesten nog komen, maar weken later besefte ik dat ze bij mij al lang geland waren.

Dit is deel 3 van een zesdelige serie waarin Mijke Pol het wetenschapsfilosofisch studium generale (openbaar toegankelijk) van de Universiteit Utrecht over ‘tijd’ behandelt. Meer informatie over het programma vind je hier.

De titel is een citaat van Gerrit Kouwenaar (1923)