Eigenlijk was het geen nieuws. Of beter: het was het slechte nieuws waar niemand van stond te kijken. Iedereen weet al vele jaren dat Israël een van de armste der geïndustrialiseerde landen is. Sinds afgelopen weten we (dankzij een rapport van de OESO) dat Israël nu écht officieel het armste land van de club is. Het land is de afgelopen jaren met andere woorden alleen maar verder weggezakt.
Zeven jaar geleden leefde zo’n 14 procent van de bevolking beneden de armoedegrens, inmiddels is dat gestegen tot ruim boven de twintig. Maar die armoede is niet bepaald gelijk verdeeld; de kloof tussen arm en rijk is in de afgelopen jaren steeds groter geworden. Ooit was Israël een toonbeeld van sociale gelijkheid, vergelijkbaar met landen als Nederland en Finland. Maar toen Benjamin Netanyahu in 2003 minister van financiën werd besloot hij om de verzorgingsstaat (het levenswerk van de Arbeiderspartij en de vakbonden) radicaal af te breken. Belastingverlaging voor de rijken; afbraak van alles wat op steun voor de armen leek. Sindsdien zijn de verschillen tussen arm en rijk (die stiekem al groter werden) nog veel groter geworden.
Inmiddels is Israël wat economische ongelijkheid betreft alleen nog te vergelijken met het mekka van het gewetenloze kapitalisme, de Verenigde Staten. Maar dat land haalt Netanyahu ook nog wel in. Zijn regering is nu net met een draconisch bezuinigingsprogramma gekomen, dat de economische ongelijkheid nog verder zal vergroten.
De Israëlische economie kent vele zwakke plekken. Ten eerste is ze erg eenzijdig. Israëls enige belangrijke exportproducten zijn kunstmest en diamanten. Industrieën die weinig bijdragen aan enige economische dynamiek. Daarnaast exporteert het vooral wapens, en high-tech bewakings- en controlesystemen. Vooral op dat laatste terrein deed het land het de laatste jaren erg goed, maar het gaat hier om een zeer nauw en onvoorspelbaar facet van de high tech industrie.
Een veel groter probleem voor de Israëlische economie is dat het bezit sterk geconcentreerd is. De Israëlische econoom Shir Hever stelde twee jaar geleden vast dat niet meer dan achttien rijke families in totaal 60 procent van de Israëlische industrie beheersen. Deze families zijn onderling nauw verweven, en ze steunen tegelijkertijd alle belangrijke politieke partijen, zodat ze verzekerd zijn van politieke steun, ongeacht welke regering er aantreedt. Maar het grootste probleem voor de Israëlische economie is dat ze nu al vele decennia lang leeggezogen wordt door de bezetting en kolonisering van de Palestijnse gebieden. Het land leert de laatste decennia wat de Europese koloniale machten een eeuw geleden al hebben geleerd: onderdrukken kost alleen maar geld.
De bezetting van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever duren inmiddels al zo’n 45 jaar, en afgezien van de humanitaire ramp, en het voortslepen van het Palestijns terrorisme, heeft die bezetting ook de Israëlische staat alleen maar ellende bezorgd. Economen schatten de totale kosten op ruim 55 miljard dollar aan economische schade alleen; dat is rond de 1,2 miljard dollar per jaar. Dat zijn vooral kosten veroorzaakt door allerlei politieke en beveiligingsmaatregelen plus de kosten voor het beveiligen van de joodse nederzettingen. De kosten voor wat betreft de inzet van militairen wordt geschat op rond de 600 miljoen dollar (2,5 miljard shekel) per jaar. De bezetting kost dus in directe zin al drie miljard per jaar. Indirecte kosten (wat je aan de bezetting uitgeeft, kun je nergens anders besteden, en daardoor mis je het bijbehorende multiplier-ffect) zijn vele malen hoger. Daarbij komen nog zaken als de economische schade ten gevolge van de Tweede Intifada (geschat op 50 miljard shekel; rond de 12,5 miljard dollar), en de kosten voor de bouw van de muur (1,3 miljard dollar). En daarmee zijn we er niet.
Dankzij de bezetting verkeert het land in een permanente staat van bijna-oorlog met vele buren, en voelt het zich gedwongen om een volstrekt buitenproportioneel leger in stand te houden. En dus geeft Israël jaarlijks zo’n 15 miljard dollar aan defensie uit. (Dat is het officiële getal; in feite is het veel meer. Net als in de VS zijn er geheime, ‘zwarte’ budgetten.) En daarnaast wordt de economie in de Palestijnse gebieden zwaar getroffen, vooral door allerlei economische pesterijen, de diefstal van zoet water en de blokkade van de Gazastrook. Palestijnse economen schatten dat de Palestijnse gebieden, op basis van groeicijfers elders, nu een BBP van rond de 15 miljard dollar hadden kunnen hebben, maar dankzij de Israëlische politiek is die blijven steken op rond de acht miljard. Bedenk dat het verschil grotendeels ten koste gaat van Israël zélf: als de Palestijnen meer te besteden zouden hebben, zouden ze dat voornamelijk in Israël besteden.
Alles bij elkaar holt de bezetting de Israëlische economie langzaam maar zeker uit. De cijfers van de OESO onderstrepen dat nog eens. Econoom Ruby Nathanson, directeur van Macro Center for Economic Politics, constateerde onlangs dan ook dat de Israëlische economie ‘zwaar misvormd’ is, en dat de armoede stukken minder zou kunnen zijn zonder die lasten. Maar dat is natuurlijk voor een deel wishfull thinking. De armoede in Israël wordt niet alleen veroorzaakt door de militaire uitgaven, maar ook door de eenzijdige economie, én door de permanente recessie in de Palestijnse gebieden. Israël schept welbewust zijn eigen ellende, omdat het geen andere weg naar voren weet. Nog even en het is even arm en hulpeloos als de Arabische failed states om haar heen.