“Ik heb geen autochtoon gezien.” Aldus Geert Wilders’ samenvatting van zijn bliksembezoek aan de Schilderswijk. Het zullen ongetwijfeld gevleugelde woorden worden. En ze zijn ongetwijfeld ruim voor zijn bezoek al verzonnen, als lekkere oneliner voor de media. Die er inderdaad mee wegliepen. Dat verklaart ook waarom Geert maar zo kort in de Schilderswijk was.
Hij mocht natuurlijk niet het risico lopen dat een autochtoon zich een weg zou weten te banen door het kordon van beveiligers en persmuskieten. Journalisten zagen gisteren uiteraard wel degelijk autochtone Hagenaars, rustig kankerend over de teringzooi in hun wijk. Maar Geert zag niks. Het moest zo zijn. Een autochtoon paste niet in de strategie.
Maar die oneliner zegt zoveel meer. Geert ziet inderdaad geen autochtonen. Hij wil zien niet zien in de Schilderswijk, en het getatoeëerde tuig dat hem in Volendam juichend binnenhaalt, kun je moeilijk autochtoon noemen. Tenzij ‘autochtoon’ synoniem is voor de belasting tillen en coke snuiven. Maar die oneliner reikt nóg dieper. In zijn diepste wezen is Geert totaal niet geïnteresseerd in de autochtone Nederlander. Want de Nederlander is zijn Nederlander niet. Geert koestert immers een diepe minachting voor al die simpele spelregels en opvattingen die Nederlanders nu juist tot Nederlanders maken.
Ten eerste is daar onze diep gevoelde desinteresse voor andermans overtuiging; voor wat een ander doet of denkt. Inclusief minderheden, gekke geloofjes en wat niet al. Dat interesseert de Nederlander geen enkele moer. Je doet maar. En dan onze behoefte aan rust, orde en de bijbehorende saaie politici. We willen gewoon lekker leven, geen moeilijk gelul. Maar Geert wil nou juist een volk dat wél moeilijk doet. Dat bang is voor ‘islamisering’. Dat te hoop loopt tegen moskeeën en de vuist heft richting Brussel. Maar zo zijn we helemaal niet. En zo worden we ook nooit. We willen gewoon rust, bier en als het zover is: een uitkering.
Geert heeft aanhang zat, denkt u. Dat blijkt uit de peilingen. Maar dat is nu juist de tragiek van de PVV. Geerts potentiële stemmers bestaan uit twee delen: een klein deel zijn de gebruikelijke kankerpitten die hun eigen asociale gedrag proberen te maskeren door flink af te geven op ‘die buitenlanders’. Het overgrote deel bestaat echter uit Nederlanders waar Geert helemaal niks mee heeft. Mensen die bang zijn dat ze door het huidige kabinet hun uitkering of pensioen kwijt zullen raken, en denken dat Geert voor hun ‘verworven rechten’ zal opkomen. Geert heeft op dat terrein vroeg en helder positie ingenomen, en dat heeft de PVV geen windeieren gelegd. (Of juist wel; de verkiezingen zullen het uitwijzen). Maar daarmee is de partij aantrekkelijk geworden voor nou net díe Nederlanders waar Geert in wezen alleen maar minachting voor heeft. Die nadruk op ooit ‘verworven rechten’ is sinds kort passé, om niet te zeggen taboe. Werklozen worden geacht de straten schoon te houden. Velen die die gure wind vrezen, vluchten nu richting de PVV. In de hoop dat Geert er voor zal zorgen dat ze straks, net als vroeger, hun uitkering kunnen beuren zonder achter hun broek aan gezeten te worden. Die droom is ze gegund. Als ze zich maar wél realiseren dat Geert een diepe minachting koestert voor slapjanussen.
Geert haat die slapjanusmentaliteit van het Nederlandse volk. Hij had liever een ander volk gehad. Tot die tijd, doet-ie net alsof-ie het volk niet ziet.