“Koop hier uw wonderwater! Nu slechts drie goudstukken! Wat ben je aan het doen? Vroeg Douwe Dabbert aan de sprietige jongeman met het rode haar die op het plein stond. Mij heb je die flesjes vanmorgen in de beek zien vullen, daar zit helemaal niets in!”
Op het moment dat zijn college was afgelopen, werd hij aangestoten door een vriendelijke dame met goudglanzend haar. Het soort haar dat je ziet in de reclame voor een nieuwe conditioner en het soort dame dat hem nooit zomaar aan zou spreken. “Jij bent toch Floris?”, vroeg ze met een zekere nervositeit in haar stem. Haar zachtroze lippen waren duidelijk al meerdere keren veroverd door jongemannen van wisselende statuur. Hij knikte, onderwijl zijn boeken bijeen grijpend om niet te aandachtig naar haar te kijken. “Ik had een vraagje voor je, tenminste als je even tijd hebt?”
Ergens diep van binnen schreeuwde een jongere versie van hemzelf dat situaties zoals in het nummer ‘Teenage Dirtbag’ van Wheatus daadwerkelijk bestaan. “Zolang het maar studie gerelateerd is”, antwoordde hij quasi zelfverzekerd. Dit was niet omdat hij verder niet met haar wilde praten, maar voornamelijk omdat hij bij oppervlakkige onderwerpen rustig kan blijven in plaats van te gaan zweten en trillen als een festivalganger met teveel verschillende soorten drogerende middelen in zijn systeem. “Hier is geen goede locatie” antwoordde ze zachtjes. “Zie ik je zo aan de voorkant van het gebouw?”
Tijd om antwoord te geven gaf ze hem niet echt, want ze liep al richting uitgang. Hij was nogal van zijn à propos waardoor hij zijn traditionele gesprekje na het college met meneer Vogel helemaal vergat. Enkele dagen later zou hij meneer Vogel in de gang passeren en zou Vogel hem hier op aanspreken, waarna ze verder zouden gaan met hun discussie over de meest objectieve wijze van geloven. Een oneindige discussie. “Het houdt je van de straat”, zou zijn grootvader gezegd hebben.
Kleinvormig geflirt
Buiten stond ze inderdaad te wachten. Het zweet onder zijn oksels moest inmiddels wel een penetrante geur hebben veroorzaakt die ongetwijfeld door het hele plein geroken kon worden. In zijn ooghoeken meende hij al mensen naar hem te zien wijzen. Ondanks dit liep hij gestaag naar haar toe. “Je had een vraag, zei je”, zei hij. Die had ze inderdaad. Een boek kwam tevoorschijn. “Ik geloof dat dit je kan helpen”. Waarmee helpen? Hoezo helpen? Vragen als deze schoten in een rap tempo door zijn prefrontale cortex. “Ik begrijp dat je het allemaal wat eng vindt”, zei ze “alleen mijn broertje had ook last van zo’n enorme onzekerheid, en die is door dit boek volledig verdwenen”.
Ergens was hij een beetje beledigd. Hoe durfde ze hem zomaar aan te spreken op iets waarover hij van zichzelf absoluut niet zeker was? Aan de andere kant voelde het prettig dat ze blijkbaar interesse in hem toonde. Een kleinvormig geflirt. “Als je er doorheen bent, zoek me dan eens op, misschien kunnen we wat gaan drinken.”
De knipoog en de glimlach waarmee ze deze zin afsloot, was voor hem genoeg om het boek aan te pakken en in zijn tas te stoppen. Van een vermeende penetrante zweetgeur had hij geen last meer.
Thuis aangekomen wilde hij doorlopen naar zijn kamer toen hij werd aangesproken. Hij kwam uit een gezin van zes. En aangezien al zijn broers en zussen naar dezelfde stad waren verhuisd, was iedereen maar met elkaar in één huis gaan wonen. Hij was de jongste en had als enige gekozen voor een andere studie. Zijn twee oudere broers en drie oudere zussen studeerden allemaal hetzelfde. Ze wilden hem maar niet met rust laten betreffende één onderwerp. Meisjes.
“Floris!”, riep David, zijn oudste broer, vanuit de woonkamer op het moment dat hij thuiskwam. “Heb je nu al eens eindelijk een lekker wijf gescoord?”
Zo ging dat thuis altijd. Geen dag ging er voorbij of zijn broers en zussen vroegen hem of hij nu al eens eindelijk een leuke dame had ontmoet. Ooit hadden ze laten doorschemeren dat het geenszins een probleem zou zijn als het niet een schepsel van het XX-chromosoom zou zijn. Door hier niet op te antwoorden, hoopte hij dat het antwoord in het midden was gebleven.
Hij beantwoordde David met een irrelevante wedervraag. De irrelevantie mistte David. “Wat heeft dat nu met elkaar te maken?”
Hij liet David maar, antwoordde zodoende “laat maar” en vertrok richting zijn eigen kamer.
Zijn kamer was een klein koud hok zonder centrale verwarming. Wel had hij een klein balkon en staat er een enorme zwart leren bank waarin op de plek waar hij altijd zat een teken van slijtage zichtbaar was. Zijn broers en zussen begrepen hem niet. De manier waarop hij volgens hen aan een metgezel moest komen, bestond al jaren uit hetzelfde: “Lach vriendelijk, wees beleefd, attent, maak grapjes en weiger een drankje voor haar te bestellen”.
Hij kon de voorwaarden zo opdreunen. “Dit heeft mij nooit geholpen. Nee, misschien dan dit boek”. dacht hij. Toen hij het boek weer in handen had, zag hij de knipoog van het meisje opnieuw voor zich. De flauwe opmerking van David was hij alweer helemaal vergeten.
‘Maar’
Het was een boek zoals boeken eruit horen te zien. Gebonden lederen kaft, titel in reliëf op de voorkant en op de achterkant een klein schrift van wat er in het boek zou staan. Zodra hij het boek opensloeg viel hem meteen op dat dit geen gewoon boek was. Ze had immers al gezegd dat haar broer er ook door geholpen was. De gedachte aan haar deed hem goed.
Het boek was een lijst met woorden. Het was zo’n driehonderd pagina’s dik. Toen hij een willekeurige bladzijde opensloeg, nam hij wat woorden in zich op: “Maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar, maar…”
Hij bladerde verder. Het gehele boek bleek gevuld te zijn met dezelfde tekst. Sterker nog, een herhaling van één en hetzelfde woord. Even dacht hij dat er een grapje met hem werd uitgehaald. Dat ze had geprobeerd hem een loer te draaien. Maar als hij weer aan haar glimlach en de knipoog dacht, werd hij weer week. Nee, dat kon het niet zijn, ze had immers zelf gezegd dat ze hem wilde helpen. En dit boek haar broer ook had geholpen. Hij nam haar woord ervoor dat het klopte wat ze zei. Er zou vast meer in het boek zitten dan alleen dit inhoudsloze element.
Pesterij
En zo ging hij op de bank zitten, precies waar de slijtage aangaf dat hij hoorde te zitten, schonk een glas rode wijn voor zichzelf in en nestelde zich op de bank met het boek dat de raadselachtige titel Pesterij had gekregen.
Een paar dagen later had hij het uit. Toen hij eenmaal begonnen was leek er geen houden meer aan, zodoende dat op het moment dat hij Merel op het plein trof, hij haar meteen vroeg of er niet nog meer delen van waren. “Jazeker zijn die er”, vertelde ze. “Maar zal ik je dat vertellen onder het genot van een kopje koffie?”
Nog geen week eerder had hij haar nooit zomaar aan durven spreken en hier zaten ze nu. Samen. Een klein koffietentje een paar straten bij de universiteit vandaan. Hij vroeg haar honderduit over het boek. Waar het vandaan kwam en wie het had geschreven. Ze vertelde dat het boek al heel oud was. Er was een hele bibliotheek met boeken van dezelfde auteur. Lang geleden was er een schrijver die ontdekte dat hij zijn drang naar zelfmoord kon behandelen door zichzelf met een speld te prikken. Deze sterk verdunde variant van zichzelf ombrengen bleek zo goed te werken voor de schrijver dat hij het verder ging onderzoeken. Het uiteindelijke resultaat was een volgeschreven bibliotheek over dit onderwerp. De schrijver was altijd van het idee uit blijven gaan dat een verminderde vorm van dat waarvoor je bang bent je kan redden van de ondergang. Zo was dit boek geschreven door zoveel mogelijk boeken over het onderwerp pesten te lezen en van elk van deze boeken één letter te nemen, tot ze een nieuw boek vormden. Van dit nieuwe boek werd van elke bladzijde één letter genomen en aangevuld met het in eerste oogopslag nutteloos lijkende woordje “maar”. Vervolgens werd van dit boek weer van elke bladzijde een letter genomen en aangevuld met het woordje “maar”. Dit proces werd nog tientallen keren herhaald.
“Maar”, antwoordde hij, “staat er dan nog wel wat van de originele tekst in het boek?”
“Dat hoeft niet”, zei ze. “De originele boeken zelf waren veel te sterk, dit boek is precies geschikt voor jou. En zeg nu zelf, we zitten hier nu toch koffie te drinken?”
Hier moest hij haar gelijk in geven. Samen wandelden ze terug naar het universiteitsgebouw en toen ze voor de ingang stonden fluisterde ze zachtjes in zijn oor dat ze hem graag diezelfde avond weer zou willen zien.
‘s Avonds stonden ze samen uit te kijken over de rivier bij het maanlicht. Zonder dat het ook maar zijn bedoeling was stonden ze opeens tegen elkaar aan, waarbij hij met zijn schrale lippen mocht ervaren hoe een tongpiercing nu eigenlijk smaakt.
2012
Hij is alweer een tijdje samen met Merel. In de online nieuwsgroep waar hij regelmatig komt, heeft hij iedereen aangeraden het boek te lezen. Natuurlijk met zijn eigen ervaring erbij. Het wordt steeds rustiger in de nieuwsgroep. Sinds dat ene boek zijn leven veranderde, is hij meer gaan lezen van dezelfde schrijver. Tot nog toe allemaal met fantastisch resultaat. De boeken zijn wel flink aan de prijs, maar als hij merkt wat hij ervoor terugkrijgt is deze prijs aanvaardbaar.
Merel en hij leven van dag tot dag. Inmiddels is het alweer hoogzomer als ze samen op het strand liggen te staren naar de sterren. “Wat is het jammer hé?”, zegt ze plotseling. Hij krijg een por. “Hoor je niet wat hij zeg?”
Hij verontschuldigt zich. “Wat is er lieverd?”, vraag hij. Ze herhaalt dat ze het jammer vind. Even kijkt hij haar niet begrijpend aan. “Wat vindt je precies jammer?”
Ze kijkt hem aan met grote verbazing. “Weet je het dan niet?”
Hij zegt dat hij het niet weet. Opeens barst ze in tranen uit. Ze snikt dat het nu hoogzomer is, maar het is ook alweer 2011. Hij slaat een arm om haar heen, hij wil niet dat ze huilt. Ze begint te vertellen over het einde van de wereld dat eraan zit te komen. 2012, dan is het zover. Hij schrikt. Dit had hij nog nooit eerder iemand horen zeggen. Ze snikt verder dat het niet zo heel bekend is, alleen onder “de wijzen”. Laatst vertelde ze hem na een wijntje teveel dat haar vader “een wijze” is. Wat dit precies inhield kon ze niet vertellen, ze had al teveel verteld door te zeggen dat haar vader er één was.
Ze zitten op de fiets terug naar huis maar er blijft Floris helemaal niets bij van de omgeving of van het bos. Als ze later samen in bed liggen, laat de gedachte hem niet los dat alles straks zomaar voorbij is. De ontdekking dat het bijna allemaal weg is wil hem niet laten rusten, de slaap kan hij niet vatten.
Verdunning van het lijden
Opeens schiet het hem te binnen: “De schrijver!”
Hij staat op en loopt naar zijn boekenkast. Inmiddels pronkt het complete oeuvre van dezelfde schrijver als Pesterij in zijn boekenkast. Hij wordt waanzinnig van de gedachte. “Dit moet werken”, zegt hij hardop.
Merel ligt nog altijd lief te slapen. Hij geeft haar een zoen en weet wat hem te doen staat. Hij pak een oud laken en maakt hier een knoop in. De deur naar zijn balkon zet hij open. Het laken knoopt hij vast aan de rand van de balkonreling. Ondanks het feit dat hij op de eerste verdieping woont, heeft hij het niet eerder ingezien. Nu komt het van pas. Aan de andere kant van het laken maakt hij een lus met een stevige knoop erin. Als een warme sjaal drapeert hij het laken om zijn nek. Nog maar een kleine sprong en dan is de hele mensheid gered. Het universum redden door het beëindigen van één leven. De verdunning van het lijden. Natuurlijk.
Met deze gedachte springt hij naar beneden.